ECLI:NL:HR:2021:519
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingrente en vertrouwensbeginsel in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V. De zaak betreft een geschil over de belastingrente die in rekening is gebracht over een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016. De belanghebbende had in eerste instantie een voorlopige aanslag van € 350.452 ontvangen, die later werd verminderd tot € 26.000. Vervolgens werd er een nadere voorlopige aanslag vastgesteld van € 382.952, waarover belastingrente van € 7.139 werd berekend. De belanghebbende betwistte de hoogte van de belastingrente en beriep zich op een eerdere uitspraak van het Hof in een vergelijkbare zaak.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had geoordeeld dat de belastingrente terecht was berekend, en dat deze beperkt moest worden tot de periode waarin de Belastingdienst niet over het geld beschikte. De Staatssecretaris stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld op basis van beleidsdocumenten die openbaar waren gemaakt, en dat er geen ruimte was voor afwijking van de wettelijke regeling. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalt en bevestigde het oordeel van het Hof. De Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.068 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris van Financiën moet een griffierecht van € 519 betalen.