In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2020 uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van verzoeker, die in cassatie was gegaan in belastingzaken. Verzoeker had op 13 februari 2020 wraking verzocht van de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, die de beslissingen in zijn cassatieberoepen zouden uitspreken. De wrakingsverzoeken werden ingediend naar aanleiding van de aankondiging van de uitspraak op 14 februari 2020. Verzoeker voerde aan dat de weigering om de uitspraak aan te houden in strijd was met het beginsel van een eerlijk proces en dat een uitspraak tot niet-ontvankelijkverklaring voor hem ernstige financiële gevolgen zou hebben.
De Hoge Raad oordeelde dat de gronden voor wraking niet betrekking hadden op de persoon van de raadsheren, maar op procedurele en inhoudelijke beslissingen. De Hoge Raad benadrukte dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen beslissingen van rechters. De wrakingsverzoeken werden afgewezen, en de Hoge Raad stelde vast dat verzoeker misbruik maakte van de mogelijkheid tot wraking. Daarom werd bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in de betreffende zaken niet in behandeling zouden worden genomen.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.