ECLI:NL:HR:2021:363
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 mei 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De zaak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 en 2015, alsook de beschikkingen inzake belastingrente en het geheven griffierecht.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 28 oktober 2020 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Vervolgens heeft de griffier op 1 december 2020 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie is het stuk opnieuw verzonden, maar belanghebbende heeft niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten in cassatieprocedures.