Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
- het tussenarrest van 18 januari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
3.Waar het in deze zaak om gaat
.
4.De feiten
5.Het geschil bij en de beslissing van de rechtbank
6.Het geschil in hoger beroep
- onderdeel van de schadepost ‘proceskosten en dergelijke’ - met € 5.701,24 is verhoogd. [appellanten] hebben twaalf bezwaren (grieven) tegen de vonnissen geformuleerd.
7.De beoordeling van de grieven
27 juli 2001, niet aan de orde is. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat [appellanten] niet hebben gesteld dat zij over dit bedrag btw verschuldigd zijn en voor welk percentage. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [appellanten] gesteld dat zij aan een saneringsbedrijf 21 % btw moeten betalen omdat een dergelijk bedrijf btw in rekening moet brengen. [geïntimeerde] heeft dat tijdens de zitting niet meer betwist, zodat het hof daar van uit zal gaan. Dat betekent dat het toe te wijzen bedrag (€ 50.000,- in hoofdsom + € 10.500,- aan btw = ) € 60.500,- inclusief btw bedraagt. Over de btw-component is wel wettelijke rente verschuldigd. Het hof zal de datum 23 juni 2020, de datum waarop [geïntimeerde] € 50.000,- heeft betaald, als ingangsdatum aanhouden. De grieven 1 tot en met 3 in principaal hoger beroep en de grieven 1 en 2 in incidenteel hoger beroep slagen niet, grief 9 in principaal hoger beroep ten dele wel.
€ 11.842,75 bedroeg. Als de beroepsfout niet zou zijn gemaakt moet het ervoor worden gehouden, vergelijk het arrest van het hof van 19 februari 2013 in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure, dat [appellanten] met succes [naam1] hadden kunnen aanspreken wat betreft de aanwezigheid van puin en asbesthoudende materialen. Zonder beroepsfout zou het hof in zijn arrest van 6 december 2006 het vonnis van de rechtbank dan hebben bekrachtigd, terwijl de vordering voor zover die was gebaseerd op de verontreiniging met chemicaliën en metalen ook zou zijn afgewezen. De proceskosten van de procedure bij de rechtbank zouden dan voor rekening van [naam1] zijn gebleven, terwijl het hof het aannemelijk acht dat de proceskosten in hoger beroep dan zouden zijn gecompenseerd, omdat partijen dan beiden ten dele in het gelijk en ten dele in het ongelijk zouden zijn gesteld. Zij zouden dan ieder hun eigen kosten moeten dragen en [appellanten] zouden niet zijn veroordeeld tot betaling aan [naam1] van € 4.314,- voor de kosten van het hoger beroep.
8.De beslissing
,voordat tot betaling aan [appellanten] wordt overgegaan, zodat [geïntimeerde] slechts gehouden is het meerdere aan [appellanten] te voldoen,