ECLI:NL:HR:2021:362
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen voor de jaren 2014 en 2015
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 mei 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De zaak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 en 2015, alsook de beschikkingen inzake belastingrente en het geheven griffierecht.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 28 oktober 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief was afgehaald, is het griffierecht niet voldaan. Een tweede brief van de griffier op 1 december 2020, waarin belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht, werd wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Na adresverificatie is de brief opnieuw verzonden, maar belanghebbende heeft niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.