ECLI:NL:HR:2021:1860
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake onroerendezaakbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 maart 2021, nr. 19/01074. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 18/4537) die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2018, betreffende de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, waarop het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2021.