ECLI:NL:HR:2021:1813

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
20/03663
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overdrachtsbelasting en netwerkvrijstelling voor warmte-koude-opslaginstallaties

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toepassing van de netwerkvrijstelling bij de overdrachtsbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 29 september 2020 had geoordeeld dat de verkrijging van bronnetten voor warmte-koude-opslaginstallaties vrijgesteld was van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1, letter y, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). De belanghebbende, een stichting, had in 2015 overdrachtsbelasting voldaan voor de verkrijging van onroerende zaken, waaronder gebouwen voor zorgbehoeftigen en de bijbehorende WKO-installaties.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de bronnetten, die warmte transporteren via een gesloten systeem van leidingen, onder de netwerkvrijstelling vallen. De Hoge Raad benadrukte dat de netwerkvrijstelling ook van toepassing kan zijn op systemen die energie in de vorm van warmte transporteren, en dat de ligging van de bronnetten in de tuin van het gebouw niet in de weg staat aan de toepassing van deze vrijstelling. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 2.805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de netwerkvrijstelling in relatie tot de Warmtewet en de toepassing daarvan op warmte-koude-opslaginstallaties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03663
Datum3 december 2021
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
STICHTING [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 september 2020, nr. 19/00485 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. 17/3513) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door H. van Brenk, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 30 juli 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging in 2015 van (de gerechtigdheid tot) een aantal onroerende zaken op aangifte overdrachtsbelasting voldaan.
2.2
Deze onroerende zaken zijn drie gebouwen bestemd voor verblijf en/of behandeling van personen met een zorgbehoefte en drie warmte-koude-opslaginstallaties (hierna: WKO).
2.3
De bij elk van de gebouwen geïnstalleerde WKO bestaat uit een gesloten systeem van gekoppelde polyethyleen leidingen gevuld met water die rondom de gebouwen op een diepte van 90 tot 150 meter in de grond zijn aangebracht (het bronnet), een warmtepompsysteem en een binneninstallatie. Het bronnet transporteert de warmte (via water) die wordt onttrokken aan de omgeving diep in de grond naar het overdrachtspunt in de gebouwen, waar het vervolgens via het warmtepompsysteem en de binneninstallatie binnen het gebouw wordt gebracht.

3.Procedure voor het Hof

3.1
Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of de verkrijging van de bronnetten is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van de netwerkvrijstelling (artikel 15, lid 1, letter y, Wet op belastingen van rechtsverkeer, hierna: WBR).
3.2
Het Hof heeft uit de hiervoor in 2.3 weergegeven feiten afgeleid dat het bronnet een constructie is, bestemd voor het transport van warmte (energie) via water en, gelet op de werking en de functie van het bronnet, geoordeeld dat op de verkrijging van de bronnetten de netwerkvrijstelling van toepassing is.

4.Beoordeling van het middel

4.1
Het derde onderdeel van het middel keert zich tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het voert aan dat de netwerkvrijstelling zich niet uitstrekt tot een ‘eigen energievoorziening’ en berust mede op het betoog dat bij de uitleg van het begrip ‘net’ moet worden aangesloten bij de Warmtewet. Het middel betoogt verder dat de WKO’s en dus ook hun bronnetten geen warmtenet zijn in de zin van de Warmtewet omdat zij zijn gelegen in (onder en om) het gebouw van de verbruiker.
4.2
Artikel 15, lid 1, aanhef en letter y, WBR bepaalt dat vrijgesteld is de verkrijging van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie. Deze definitie sluit niet uit dat de netwerkvrijstelling wordt toegepast op warmtenetten, waarmee immers energie in de vorm van warmte wordt getransporteerd. Verder is van belang dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling, weergegeven in onderdeel 4.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, volgt dat waar er voor een bepaald type netwerk wettelijk is geregeld wat daadwerkelijk tot dat netwerk behoort, die begrenzing doorwerkt naar de toepassing van de netwerkvrijstelling. In de Warmtewet is geregeld wat onder een warmtenet moet worden verstaan.
Gelet op dit een en ander moet bij beantwoording van de vraag of de netwerkvrijstelling kan worden toegepast op de verkrijging van bronnetten zoals die van belanghebbende, mede onderzocht worden of een dergelijk bronnet valt binnen de grenzen van het begrip warmtenet, zoals dat is gedefinieerd in de Warmtewet. Volgens artikel 1, aanhef en sub c, van de Warmtewet (tekst 2015) is een warmtenet: “het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk”.
4.3
Het Hof heeft zijn oordeel dat de netwerkvrijstelling kan worden toegepast op de bronnetten van belanghebbende gegrond op de omstandigheid dat die bronnetten met behulp van meerdere (polyethyleen) leidingen via water warmte transporteren die wordt onttrokken aan de omgeving diep in de grond naar het overdrachtspunt in de gebouwen, waar die warmte vervolgens via warmtepompsystemen en binneninstallaties binnen de gebouwen wordt gebracht. Dat oordeel is niet onverenigbaar met hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen. In het bijzonder behoefde de omstandigheid dat het bronnet is gelegen in de tuin en de omringende grond van het gebouw waarvoor het warmte levert, het Hof niet te weerhouden van dat oordeel. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt in zoverre.
4.4
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel voor het overige is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2021.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 532.