ECLI:NL:HR:2021:1812
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Wettelijke rente over de proceskostenvergoeding in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Veldhuisen. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank werd behandeld. De Rechtbank had een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar afgewezen.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze de wettelijke rente over de proceskostenvergoeding van € 1.068 betreft. De Hoge Raad heeft bepaald dat de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam en de Minister voor Rechtsbescherming wettelijke rente over de proceskostenvergoeding van € 534 verschuldigd zijn, vanaf 9 februari 2021 tot de dag van algehele voldoening.
Daarnaast heeft de Hoge Raad het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 67 dat belanghebbende heeft betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie. Ook zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die door beide gedaagden moeten worden vergoed. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het bestuurs- en belastingrecht.