ECLI:NL:HR:2021:1510
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over rechtsgeldigheid van kosten in dwangbevelen en invordering van belastingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door R.B.H. Beune, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van kosten die in rekening zijn gebracht bij dwangbevelen voor de invordering van navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting. De belanghebbende had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2020 beroep in cassatie ingesteld, waarin het Hof had geoordeeld dat de kosten rechtsgeldig waren in rekening gebracht, ondanks dat deze niet op de dwangbevelen zelf waren vermeld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten van invordering niet uitsluitend op het dwangbevel zelf vermeld hoeven te worden om rechtsgeldig te zijn. Het Hof had terecht overwogen dat de kosten in het exploot van betekening van het dwangbevel vermeld waren, wat voldoende was om de kosten rechtsgeldig in rekening te brengen. De Hoge Raad heeft de opvatting van de belanghebbende verworpen dat de kosten alleen rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht door vermelding op het dwangbevel zelf. Dit oordeel is in lijn met de relevante artikelen van de Invorderingswet en de Algemene wet bestuursrecht.
De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie ongegrond is en dat de kosten rechtsgeldig zijn in rekening gebracht, ook al waren ze niet op het dwangbevel zelf vermeld. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, en het arrest is openbaar uitgesproken op 5 november 2021.