ECLI:NL:HR:2021:1479
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 januari 2021. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag, die betrekking hadden op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2013 en 2014. De Rechtbank had eerder beslissingen genomen over de opgelegde navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.