ECLI:NL:HR:2021:1466

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
20/01380
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over sectorindeling voor werknemersverzekeringen van franchisenemers in de detailhandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de sectorindeling van een franchisenemer in de detailhandel. De belanghebbende, een V.O.F. die een bouwmarkt exploiteert, was door de Inspecteur ingedeeld in sector 17 (Detailhandel en ambachten) op basis van artikel 95 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De belanghebbende verzocht om indeling in sector 19 (Grootwinkelbedrijf) op basis van artikel 5.4 van de Regeling Wfsv, maar dit verzoek werd afgewezen. Het Hof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat de Inspecteur zijn beoordelingsvrijheid op redelijke wijze had ingevuld en dat de indeling in sector 17 terecht was. De belanghebbende stelde in cassatie dat de Inspecteur de concernregeling onjuist had toegepast en dat het Hof had moeten beoordelen of de maatschappelijke functie van de onderneming aansluiting in sector 19 rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01380
Datum8 oktober 2021
ARREST
in de zaak van
V.O.F. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2020, nr. 18/00414, op het beroep van belanghebbende betreffende een beschikking sectorindeling voor de werknemersverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.E. de Jong en R.W. Smak Gregoor, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 oktober 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Belanghebbende exploiteert als franchisenemer een bouwmarkt. De Inspecteur heeft belanghebbende met toepassing van artikel 95 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) ingedeeld in sector 17 (Detailhandel en ambachten).
2.2
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht haar met toepassing van artikel 5.4 van de Regeling Wfsv (hierna ook: de concernregeling) met ingang van januari 2015 in te delen in sector 19 (Grootwinkelbedrijf). De Inspecteur is er vanuit gegaan dat de concernregeling van toepassing is, maar heeft de indeling in sector 17 gehandhaafd en het verzoek afgewezen.

3.Oordeel van het Hof

3.1
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende per 1 januari 2015 ingedeeld moet worden in sector 19.
3.2.
Het Hof heeft onder meer overwogen dat de Inspecteur de hem bij de toepassing van de concernregeling toekomende beoordelingsvrijheid op redelijke wijze heeft ingevuld door te wijzen op een consistente uitvoeringspraktijk. Die praktijk houdt in dat indeling met toepassing van die regeling steeds plaatsvindt op basis van de werkzaamheden waarvoor de gezamenlijke werkgevers het grootste bedrag aan loon betalen. Een afwijking wordt alleen toegepast indien binnen een concern de grootste loonsom betrekking heeft op een hulpwerkzaamheid die niet kenmerkend is voor (de maatschappelijke functie van) de groep als geheel. Toepassing van die consistente uitvoeringspraktijk brengt mee dat belanghebbende terecht is ingedeeld in sector 17. Het is niet zo dat de werkzaamheden van de detailhandel niet kenmerkend zijn voor (de maatschappelijke functie van) de groep als geheel, aldus het Hof.

4.Beoordeling van het middel

4.1
Het middel betoogt dat de Inspecteur de concernregeling onjuist heeft toegepast. Als de Inspecteur meent dat de maatschappelijke functie van het geheel tot aansluiting in een bepaalde sector moet leiden, moet hij de werkgever (belanghebbende) indelen in de sector waaronder de werkzaamheden ressorteren voor welke door de gezamenlijke werkgevers het grootste bedrag aan premieplichtig loon wordt betaald of vermoedelijk zal worden betaald en dat leidt in dit geval tot aansluiting bij sector 19. Het Hof heeft dat miskend. Het middel betoogt voorts dat het Hof zelfstandig had moeten beoordelen of de maatschappelijke functie van het geheel noopt tot aansluiting in sector 19. De Inspecteur heeft ten aanzien van die maatschappelijke functie geen beoordelingsvrijheid. Zou de Inspecteur die vrijheid wel hebben, dan heeft hij de grenzen daarvan overschreden, omdat hij die maatschappelijke functie niet heeft beoordeeld. In beide gevallen zou de maatschappelijke functie, bezien vanuit de fictie dat de tot de eenheid behorende bedrijven één onderneming vormen, hebben geleid tot aansluiting van belanghebbende bij sector 19, aldus het middel.
4.2
Het middel dat is gericht tegen de in 3.2 weergegeven oordelen van het Hof faalt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/01377 [2] , waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.