ECLI:NL:HR:2021:1122
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam werd behandeld. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende heeft niet binnen de door de griffier van de Hoge Raad gestelde termijn gekozen voor een domicilieadres in Nederland. Tevens is het griffierecht niet tijdig voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen van de griffier. De griffier heeft belanghebbende op 26 maart 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aanmaningen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. In de beslissing heeft de Hoge Raad verklaard dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, en het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 134 zal worden teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.