ECLI:NL:HR:2021:1122

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
21/00640
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam werd behandeld. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende heeft niet binnen de door de griffier van de Hoge Raad gestelde termijn gekozen voor een domicilieadres in Nederland. Tevens is het griffierecht niet tijdig voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen van de griffier. De griffier heeft belanghebbende op 26 maart 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aanmaningen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. In de beslissing heeft de Hoge Raad verklaard dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, en het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 134 zal worden teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00640
Datum9 juli 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Marokko, (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2020, nr. 19/4423 AOW-PV, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 19/2039) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet binnen de door griffier van de Hoge Raad gestelde termijn gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 maart 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 29 april 2021, welke brief eveneens per gewone post is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 134 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.