ECLI:NL:HR:2021:1120
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 21 januari 2020 werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 4 maart 2021 per aangetekende brief heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief is afgehaald, maar het griffierecht is niet voldaan.
Op 2 april 2021 heeft de griffier een bericht in het digitaal dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. Dit bericht is ook per e-mail verzonden naar de gemachtigde van belanghebbende. De Hoge Raad gaat ervan uit dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen. Ondanks deze gelegenheid heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.