ECLI:NL:HR:2021:106

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
19/04796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de tenuitvoerlegging van een Engelse straf in Nederland en de voorwaarden van het VOGP

In deze zaak heeft eiser, die in Engeland was veroordeeld voor diefstal, cassatie ingesteld tegen de beslissing van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad oordeelt over de vraag of de tenuitvoerlegging van de Engelse gevangenisstraf in Nederland kan plaatsvinden. Eiser was op 11 november 2003 schuldig bevonden aan diefstal en was op borgtocht vrijgelaten, maar verscheen niet op de zitting op 14 november 2003, waar hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. In 2014 vroegen de Engelse autoriteiten de Nederlandse Staat om de tenuitvoerlegging van deze straf over te nemen. Eiser vorderde in kort geding dat de Staat werd verboden deze gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, onder andere omdat er geen gewaarmerkt afschrift van het Britse vonnis was overgelegd. De voorzieningenrechter gaf hem gelijk, maar het hof vernietigde dit vonnis en wees de vordering af. De Hoge Raad bevestigt de beslissing van het hof en oordeelt dat de stukken die door de Engelse autoriteiten zijn overgelegd, voldoende zijn om als gewaarmerkt afschrift te worden aangemerkt. Tevens oordeelt de Hoge Raad dat eiser zich aan de tenuitvoerlegging van de straf heeft onttrokken door naar Nederland te vluchten, waardoor de instemming van eiser voor de overdracht van de veroordeling niet vereist is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en legt de kosten van het geding op aan eiser.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04796
Datum22 januari 2021
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: eiser,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de Staat,
advocaat: G.C. Nieuwland.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/553217/ KG ZA 18/491 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 3 juli 2018;
het arrest in de zaak 200.245.930/01 van het gerechtshof Den Haag van 27 augustus 2019.
Eiser heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staat heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaat en mede door S.J.M. Bouwman.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die het hof in rov. 1-13 heeft vastgesteld. Deze feiten zijn, voor zover in cassatie van belang, de volgende.
(i) Op 11 november 2003 is eiser op een terechtzitting van
de Crown Court at St. Albansdoor een jury schuldig bevonden aan diefstal. Na deze zitting is eiser op borgtocht vrijgelaten in afwachting van de
sentencing hearing, die enkele dagen later, op 14 november 2003, zou plaatsvinden. Op 14 november 2003 is eiser niet verschenen bij de
sentencing hearing. Eisers advocaat was wel aanwezig. Eiser is bij deze
sentencing hearingveroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar voor de diefstal plus zes maanden vanwege de schending door eiser van de borgtochtvoorwaarden.
(ii) In 2014 hebben de Engelse autoriteiten de Staat verzocht de tenuitvoerlegging van de onder (i) genoemde gevangenisstraf over te nemen in de zin van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (hierna: VOGP). [1]
(iii) Bij het verzoek was onder meer een ‘
certificate of conviction’ gevoegd. Dit stuk is afgegeven en ondertekend door een
officer of the Crown Court, in dit geval een griffiemedewerk(st)er van de
Crown Court at St. Albans. Het vermeldt onder meer dat eiser op 11 november 2003 is berecht en schuldig verklaard aan diefstal en op 14 november 2003 ter zake is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
(iv) Met betrekking tot het verzoek heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op grond van art. 43b Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen advies uitgebracht op 8 september 2014. Het hof heeft geadviseerd om de aanwijzing te geven dat de gevangenisstraf verder in Nederland zal worden tenuitvoergelegd voor zover die straf de duur van twee jaar (voor de diefstal) niet te boven gaat. Het hof heeft in het advies onder meer overwogen:
“Uit de stukken volgt dat veroordeelde op 4 maart 2003 diefstal ten laste is gelegd. Tevens is, zo begrijpt het hof, de voorwaarde gesteld dat veroordeelde ter terechtzitting van 11 november 2003 en 14 november 2003 ('de sentencing hearing') tegenwoordig diende te zijn. Veroordeelde is ter terechtzitting op 11 november 2003 aanwezig geweest en op die datum veroordeeld ter zake - kort gezegd - diefstal in vereniging. Uit de stukken (…) volgt dat veroordeelde op 14 november 2013 niet ter terechtzitting aanwezig is geweest. Hij heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Veroordeelde meende, naar aanleiding van advies van zijn Nederlandse advocaat, dat hij niet aan het Verenigd Koninkrijk kon worden uitgeleverd. Veroordeelde is daarom, ondanks de gestelde voorwaarde, opzettelijk niet ter terechtzitting verschenen. Het hof acht het daarom aannemelijk dat veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de straf in het Verenigd Koninkrijk heeft onttrokken in de zin van het Aanvullend Protocol door vóór tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland te vluchten. Voorts acht het hof het aannemelijk (…) dat veroordeelde zich thans in Nederland bevindt.
4. Voldaan is aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 3 tot en met 7 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen. Het hof stelt vast dat het niet beschikt over een gewaarmerkt afschrift van het vonnis van 11 en 14 november 2003. Het hof stelt het ‘certificate of conviction ’ (…) in samenhang met de Case Summary en de Crown Court Minute Sheet gelijk aan het afschrift van het vonnis als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder a VOGP.”
(v) De Staat heeft hierna de Engelse autoriteiten bericht dat de tenuitvoerlegging zal worden overgenomen wat betreft de veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaar voor diefstal, maar niet wat betreft de veroordeling tot zes maanden gevangenisstraf voor de ‘
breach of bail’. De Engelse autoriteiten hebben bericht daarmee in te stemmen.
(vi) Bij brief van 23 april 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie aan het Openbaar Ministerie verzocht zorg te dragen voor de tenuitvoerlegging van het Britse strafvonnis voor zover het de gevangenisstraf van twee jaar betreft. Eiser is op 23 april 2018 opgeroepen om zich te melden om de gevangenisstraf te ondergaan. De datum waarop hij zich moest melden om de straf te ondergaan, is uitgesteld in afwachting van de uitkomst van dit kort geding.
2.2
Eiser vordert in dit kort geding, kort gezegd, de Staat te verbieden de gevangenisstraf van twee jaar ten uitvoer te leggen. Aan zijn vordering heeft hij onder meer ten grondslag gelegd (a) dat bij het hiervoor in 2.1 onder (ii) genoemde verzoek geen gewaarmerkt afschrift van het Britse strafvonnis is overgelegd, zoals art. 6 lid 2, aanhef en onder a, VOGP voorschrijft, en dat het verzoek daarom buiten behandeling had moeten blijven, en (b) dat de Staat ten onrechte heeft aangenomen dat eiser naar Nederland is ‘gevlucht’ in de zin van art. 2 lid 1 van het Aanvullend Protocol bij het VOGP (hierna: Aanvullend Protocol VOGP), [2] en dat daarom voor tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland op grond van het VOGP de instemming van eiser is vereist, die hij niet heeft gegeven.
2.3
De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. [3] Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vordering alsnog afgewezen. [4] Daartoe heeft het onder meer het volgende overwogen.
Wanneer de Engelse autoriteiten een ‘
copy of the judgment’ als bedoeld in art. 6 lid 2, onder a, VOGP moeten afgeven, kan dat niet gebeuren in de vorm van een schriftelijk vonnis van de rechter(s), zoals Nederland dat kent. Uit de door Engelse autoriteiten gegeven inlichtingen volgt dat doorgaans een
Order of Imprisonmentwordt afgegeven. In die
Orderis de opgelegde straf vermeld zonder de beraadslagingen of overwegingen die tot dat vonnis hebben geleid. In de onderhavige zaak hebben de Engelse autoriteiten bij hun verzoek te kennen gegeven dat een dergelijke Order in deze zaak niet (of niet meer) bestaat, maar dat de
Crown Courtin plaats daarvan een
Certificate of Convictionheeft uitgegeven. Dit
Certificateis overgelegd bij het verzoek en vermeldt jegens wie, door welk gerecht, wanneer en welke straf is opgelegd en waarvoor. Het
Certificate of Convictionis afgegeven door (de griffier van) het gerecht waar eiser is berecht en is door de griffier ondertekend. Niets wijst erop dat dit stuk onbevoegd opgemaakt of vals is. Het document strookt met het door een Engelse rechter afgegeven Europees Aanhoudingsbevel, waarin die rechter heeft bevestigd dat het in het
Certificategenoemde vonnis is gewezen: “
The court sentenced [eiser] to 2 years imprisonment for the offence of theft”. De diverse bij het verzoek gevoegde stukken vormen (in elk geval: tezamen) in Engeland kennelijk de beslissing van de rechterlijke instantie waarbij de veroordeling is uitgesproken, ‘
the judgment’ als bedoeld in art. 6 lid 2, onder a, VOGP. (rov. 22)
Eiser heeft niets aangevoerd dat aan de juistheid van de inhoud van de bijgevoegde stukken doet twijfelen. Hij heeft niet betwist dat hij in 2003 strafrechtelijk is vervolgd in Engeland, dat de jury hem, in zijn aanwezigheid, ‘
guilty’ heeft geoordeeld en dat de Engelse rechter hem de straf heeft opgelegd. (rov. 24)
De Staat heeft de bij het verzoek gevoegde stukken dan ook voldoende mogen achten (rov. 25).
Met betrekking tot het argument van eiser dat hij niet is ‘gevlucht’ in de zin van art. 2 lid 1 Aanvullend Protocol VOGP geldt dat hij op de hoogte was van de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure en dat hij wist dat hij gedurende de
sentencing hearinggrote kans liep om te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf. De Staat mocht bij de beoordeling van het verzoek ervan uitgaan dat eiser, als verdachte, tijdens zijn strafproces naar Nederland is gegaan teneinde zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het te wijzen strafvonnis. Uit de documenten volgt immers dat hij op 14 november 2003 opzettelijk niet is verschenen, terwijl hem verschijning was aangezegd (en hij op de hoogte was van het feit dat hij schuldig was bevonden). Op grond hiervan mocht de Staat ervan uitgaan dat eiser zich aan de tenuitvoerlegging van de straf in Engeland heeft onttrokken door, vóór de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van de op te leggen straf, naar Nederland te vluchten.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat volgens art. 2 lid 3 Aanvullend Protocol VOGP de instemming van de gevonniste persoon niet is vereist voor de overdracht van de veroordeling als iemand “tijdens zijn strafproces naar de aangezochte staat is gevlucht teneinde zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het te wijzen vonnis” (HR 20 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7927). Ook in het advies van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is overwogen dat sprake is van ‘vluchten’ door eiser in de zin van het Aanvullend Protocol VOGP. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat hij niet opzettelijk naar Nederland is gegaan, wetende dat op 14 november 2003 zijn straf kon worden uitgesproken. De Staat mocht hem daarom aanmerken als iemand die zich aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling trachtte te onttrekken door te vluchten naar Nederland. (rov. 38)

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de Engelse autoriteiten bij het verzoek gevoegde stukken voldoende zijn om deze aan te merken als een gewaarmerkt afschrift van het vonnis (‘
a certified copy of the judgment’) in de zin van art. 6 lid 2, onder a, VOGP. Die stukken bevatten het vonnis niet, zo houdt het onderdeel in.
3.1.2
Het VOGP moet, zoals het onderdeel terecht tot uitgangspunt neemt, worden uitgelegd aan de hand van de art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (hierna: WVV). [5] Een verdrag moet te goeder trouw worden uitgelegd, overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag (art. 31 lid 1 WVV). Als aanvullend middel van uitleg kan onder meer een beroep worden gedaan op de voorbereidende werkzaamheden (zie art. 32 WVV).
3.1.3
Uit art. 1, onder b, VOGP volgt dat met ‘vonnis’ (‘
judgment’) in art. 6 lid 2, onder a, VOGP wordt bedoeld ‘een rechterlijke beslissing of bevel waarbij een veroordeling wordt uitgesproken’ (‘
a decision or order of a court imposing a sentence’). Bij het verzoek als bedoeld in het verdrag moet dan ook een document worden overgelegd waaruit de voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling van de desbetreffende persoon tot de vrijheidsstraf blijkt. Gelet hierop is voldoende dat een gewaarmerkt (“
certified”) afschrift van een document wordt verstrekt waaruit onmiskenbaar de inhoud blijkt van de rechterlijke beslissing waarbij de veroordeling is uitgesproken, welk document is opgemaakt om tot bewijs van de veroordeling te kunnen dienen. Een en ander zal moeten voldoen aan de eisen die het nationale recht van de verzoekende staat aan dat document stelt. [6]
3.1.4
In het licht van het hiervoor in 3.1.3 overwogene en gelet op de door het hof bij zijn oordeel betrokken inlichtingen die door de Engelse autoriteiten zijn verstrekt, zoals weergegeven in rov. 22 van de bestreden uitspraak, geeft het oordeel van het hof dat de door de Engelse autoriteiten bij het verzoek gevoegde stukken – met name het door de
Crown Courtafgegeven
Certificate of Conviction– voldoende zijn om deze aan te merken als een gewaarmerkt afschrift van het vonnis in de zin van art. 6 lid 2, onder a, VOGP, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De hiervoor in 3.1.1 genoemde klacht van het onderdeel is derhalve ongegrond.
3.2.1
Onderdeel 3 klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser naar Nederland is gevlucht in de zin van art. 2 lid 1 Aanvullend Protocol VOGP. Het onderdeel voert aan dat eiser al naar Nederland was teruggekeerd voordat het in zijn zaak tot een uitspraak was gekomen en dat daarom van een vlucht in de zin van genoemde bepaling geen sprake kan zijn.
3.2.2
Het VOGP regelt de mogelijkheid dat vreemdelingen die gedetineerd zijn als gevolg van het plegen van een strafbaar feit, de tenuitvoerlegging van hun veroordeling in eigen land ondergaan, doordat zij daarnaartoe worden overgebracht. Op grond van art. 3 lid 1, aanhef en onder d, VOGP is die overbrenging slechts mogelijk indien de gevonniste persoon instemt met die overbrenging.
Art. 2 lid 1 Aanvullend Protocol VOGP ziet op een ander geval, namelijk dat de gevonniste persoon zich aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling onttrekt door terug te keren naar zijn eigen land en overbrenging van de gevonniste persoon door de staat van veroordeling van de gevonniste persoon dus niet mogelijk is. Het bepaalt:
“Wanneer een onderdaan van een Partij die is veroordeeld bij onherroepelijk vonnis, uitgesproken op het grondgebied van een andere Partij, zich aan de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de veroordeling in de Staat van veroordeling tracht te onttrekken door te vluchten naar het grondgebied van de eerstgenoemde Partij voordat hij de veroordeling heeft ondergaan, kan de Staat van veroordeling de andere Partij verzoeken de tenuitvoerlegging van de veroordeling over te nemen.”
Voor overneming van de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de zin van deze bepaling is op grond van art. 2 lid 3 Aanvullend Protocol VOGP geen toestemming van de gevonniste persoon nodig.
3.2.3
De regeling van art. 2 lid 1 Aanvullend Protocol VOGP strekt ertoe te voorkomen dat gevonniste personen zich aan de tenuitvoerlegging van hun veroordeling kunnen onttrekken door terug te keren naar hun eigen land, dat (in de regel) eigen onderdanen niet uitlevert voor de tenuitvoerlegging van een opgelegde straf. Daarom kan in dat geval de staat van veroordeling het verzoek doen de tenuitvoerlegging van de veroordeling over te nemen, zonder dat voor die overneming toestemming van de gevonniste persoon nodig is. Het maakt daarbij geen verschil of de gevonniste persoon zich pas na afloop of al tijdens het strafproces aan die tenuitvoerlegging onttrekt door terug te keren naar zijn eigen land. [7] Uit het Explanatory Report bij het Aanvullend Protocol VOGP, aangehaald in 2.27 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, volgt niet iets anders. In het nog niet in werking getreden wijzigingsprotocol bij het Aanvullend Protocol VOGP, aangehaald in 2.33 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, wordt het voorgaande in een gewijzigd art. 2 lid 1 geëxpliciteerd.
3.2.4
Ook onderdeel 3 is dus ongegrond.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde
van de Staat begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien eiser deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident C.A. Streefkerk en de raadsheren G. Snijders, E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
22 januari 2021.

Voetnoten

1.Verdrag van Straatsburg van 21 maart 1983, Trb. 1983, 74.
2.Verdrag van Straatsburg van 18 december 1997, Trb. 1998, 64.
3.Rechtbank Den Haag 3 juli 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:8661.
4.Gerechtshof Den Haag 27 augustus 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2216.
5.Verdrag van Wenen van 23 mei 1969, Trb. 1972, 51.
6.Vgl. HR 21 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1576, rov. 3.7.
7.Vgl. HR 20 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7927, rov. 3.8.2.