ECLI:NL:HR:2020:826
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- E.N. Punt
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Cassatie over kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in samenwerkingsverbanden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor een vennootschap onder firma (vof). De belanghebbende, die samen met zijn broer een onderneming drijft, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het Hof had geoordeeld dat de KIA voor de vof, die in 2016 € 119.385 had geïnvesteerd, € 14.505 bedroeg, welke helft aan belanghebbende toekwam. De Hoge Raad heeft de vraag beoordeeld hoe de KIA moet worden vastgesteld in het geval van een samenwerkingsverband.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat elke vennoot in een vof wordt geacht een eigen onderneming te drijven en dat de KIA per individuele vennoot moet worden berekend. De Hoge Raad heeft verder verduidelijkt dat bij samenwerkingsverbanden de investeringen van de vennoten moeten worden opgeteld voor de berekening van de KIA. Dit betekent dat de KIA van de gezamenlijke ondernemers niet hoger mag zijn dan de KIA die een eenmanszaak of besloten vennootschap zou kunnen claimen bij een gelijk investeringsbedrag.
In deze zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door het Hof gevolgde methode van berekenen van de KIA, hoewel niet strikt juist, geen andere uitkomst zou hebben opgeleverd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van het Hof in stand blijft. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.