ECLI:NL:RBGEL:2019:1985

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
C/05/350409 / HA RK 19-62
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van verzoeken in faillissementsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een beschikking van de rechter-commissaris in een faillissementsprocedure. De rechtbank Gelderland heeft op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op het faillissement van een besloten vennootschap. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. de Lange, hebben in hoger beroep verzocht om de curator te bevelen over te gaan tot beëindiging van het faillissement. De rechter-commissaris had eerder op 18 februari 2019 beslist dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat één van de appellanten geen schuldeiser was en de andere appellant was veroordeeld tot een betaling aan de boedel die zijn vordering overstijgt.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Het beroepschrift was tijdig ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat appellant 2 niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat hij in staat van faillissement was verklaard en geen contact had gehad met zijn curator. Appellant 1 werd wel ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Vervolgens heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van appellant 1 in zijn verzoek ex artikel 69 van de Faillissementswet beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat appellant 1, als statutair bestuurder van de gefailleerde rechtspersoon, bevoegd was om het verzoek in te dienen.

De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijkheid van appellant 1 betreft en heeft appellant 1 ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Echter, na inhoudelijke beoordeling van de grieven van appellant 1, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek om de curator te bevelen tot beëindiging van het faillissement niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de curator alle activa moet gelde maken in het belang van de schuldeisers en aandeelhouders, en heeft het verzoek van appellant 1 afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/350409 / HA RK 19-62
insolventienummer: F.05/15/977
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 22 februari 2019 ter griffie van deze rechtbank ingekomen beroepschrift ex artikel 67 van de Faillissementswet (hierna: Fw) door:

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats appellant 1] ,
2.
[appellant 2],
verblijvende te [verblijfplaats appellant 2] ,
appellanten,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam besloten vennootschap]

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 december 2015 is het faillissement van [naam besloten vennootschap] uitgesproken, met benoeming van mr. J.C.A. Herstel tot curator en mr. A.M.P.T. Blokhuis tot rechter-commissaris.
1.2.
Bij verzoekschrift van 24 januari 2019 hebben de appellanten de rechter-commissaris op grond van artikel 69 Fw verzocht om, kort samengevat, de curator te bevelen over te gaan tot beëindiging van het faillissement van [naam besloten vennootschap] .
1.3.
Bij beschikking van 18 februari 2019 heeft de rechter-commissaris beslist dat appellanten niet kunnen worden ontvangen in het door hen gedane verzoek ex artikel 69 Fw, omdat [appellant 1] geen schuldeiser is en [appellant 2] is veroordeeld tot een betaling aan de boedel die de vordering van [appellant 2] overstijgt.
1.4.
Appellanten hebben op 22 februari 2019 hoger beroep als bedoeld in artikel 67 lid 1 Fw ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 18 februari 2019.
1.5.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft de rechter-commissaris gereageerd op het beroepschrift.
1.6.
[aandeelhouder] , aandeelhouder van [naam besloten vennootschap] , heeft op 9 april 2019 een brief gericht aan de curator in het geding gebracht.
1.7.
Het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 april 2019, waar [naam dochter appellant 1] , dochter van [appellant 1] en zus van [appellant 2] , bijgestaan door advocaat mr. P.A. de Lange, de rechter-commissaris, de curator en [aandeelhouder] , bijgestaan door advocaat mr. R. le Grand, zijn verschenen.

2.Het hoger beroep en het verweer

2.1.
Appellanten verzoeken de rechtbank, kort samengevat, de beschikking van de rechter-commissaris van 18 februari 2019 te vernietigen en het oorspronkelijk verzoek van 24 januari 2019, de curator te bevelen over te gaan tot beëindiging van het faillissement van [naam besloten vennootschap] , toe te wijzen.
2.2.
De curator voert verweer. Op het verweer van de curator zal – voor zover relevant voor de beoordeling – hierna nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Allereerst moet worden beslist of appellanten kunnen worden ontvangen in hun hoger beroep.
3.1.1.
Het beroepschrift is binnen de in artikel 67 Fw genoemde termijn bij de rechtbank binnengekomen, zodat appellanten hun hoger beroep tijdig hebben ingesteld.
3.1.2.
[appellant 2] is, reeds voor het indienen van het verzoek op 24 januari 2019, (privé) in staat van faillissement verklaard. Het faillissement van [appellant 2] omvat zijn gehele vermogen ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Het doel van het hoger beroep, een einde aan het faillissement van [naam besloten vennootschap] , heeft, gelet op zijn vordering op [naam besloten vennootschap] alsmede zijn schuld aan [naam besloten vennootschap] , vermogensrechtelijke gevolgen voor [appellant 1] . Het hoger beroep ex artikel 67 Fw had naar het oordeel van de rechtbank door de curator van [appellant 2] moeten worden ingesteld (artikel 25 Fw). Nu mr. De Lange ter zitting heeft verklaard geen contact met de curator van [appellant 2] te hebben gehad over onderhavig beroepschrift en niet gemachtigd te zijn door de curator om voor hem op te treden is aan die voorwaarde niet voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [appellant 2] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3.1.3.
De rechtbank zal [appellant 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. [appellant 1] kan wel in zijn hoger beroep worden ontvangen.
3.2.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [appellant 1] ontvankelijk is in zijn verzoek ex artikel 69 Fw.
3.2.1.
[appellant 1] is statutair bestuurder van de gefailleerde rechtspersoon [naam besloten vennootschap] . De bevoegdheid om uit hoofde van artikel 69 Fw te ageren komt ook toe aan een gefailleerde rechtspersoon, die daarbij vertegenwoordigd kan worden door haar bestuurder. [appellant 1] is daarom bevoegd een verzoek ex artikel 69 Fw in te dienen. [appellant 1] is als bestuurder, na afwikkeling van het faillissement en ontbinding van de rechtspersoon [naam besloten vennootschap] , de vereffenaar van het vermogen van de ontbonden rechtspersoon en kan de resterende baten vanaf dat moment zelf, in plaats van de curator en de daarmee gemoeide boedelkosten, innen en verdelen onder de aandeelhouders. Hierin is het belang van [appellant 1] gelegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat [appellant 1] ontvankelijk is in zijn verzoek ex artikel 69 Fw.
3.2.2.
De beschikking van de rechter-commissaris van 18 februari 2019 zal voor zover het de niet-ontvankelijkheid van [appellant 1] betreft, worden vernietigd, en de rechtbank zal, opnieuw rechtdoende, [appellant 1] ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
3.3.
De rechtbank komt vervolgens toe aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven van [appellant 1] .
3.3.1.
[appellant 1] stelt dat het vergroten van het actief in de boedel geen enkel belang dient, nu het actief voldoende is om alle crediteuren en boedelkosten te betalen. De curator gaat nodeloos door met de debiteurenincasso terwijl de afwikkeling van het faillissement ten onrechte uitblijft. De curator kan ermee volstaan om de huidige baten te vereffenen, aldus [appellant 1] .
3.3.2.
De curator voert aan dat er nog diverse activabestanddelen te gelde kunnen worden gemaakt, waaronder de vorderingen op [appellant 1] , [naam dochter appellant 1] en [appellant 2] . De opbrengst van het actief kan, nadat alle schuldeisers zijn voldaan (inclusief de verschuldigde rente), mogelijk aan de aandeelhouders, [appellant 1] , [appellant 2] en [aandeelhouder] , worden uitgekeerd. Daarom kan op dit moment nog niet tot een afwikkeling van het faillissement worden overgegaan en is een afwikkeling ook niet in het belang van de boedel, aldus de curator.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het stelsel van de Fw vloeit als uitgangspunt voort dat de curator bij het dienen van het belang van de boedel een zo hoog mogelijke boedelopbrengst nastreeft teneinde ieders vordering tot een zo hoog mogelijk bedrag te voldoen. Ook wanneer de geverifieerde schulden tot een maximum van 100% kunnen worden betaald, geldt dat eventueel resterende baten ter beschikking van de failliet staan. In beginsel zal de failliet daaruit dan de niet geverifieerde schulden dienen te voldoen. Te denken valt aan rente die is verschenen na faillissementsdatum en aan andere niet verifieerbare schulden die ook geen boedelschuld zijn. In geval van faillissement van een rechtspersoon, zoals het faillissement van [naam besloten vennootschap] , zijn de bepalingen van artikelen 2:23a tot en met 2:23c Burgerlijk Wetboek (BW) niet van toepassing (artikel 2:23a lid 5 BW). Hieruit volgt dat bij de ontbinding van een rechtspersoon door insolventie de curator ook rekening moet houden met de verdeling van een mogelijk saldo onder aandeelhouders en andere rechthebbenden. Indien de concurrente vorderingen volledig kunnen worden voldaan en de rechtspersoon inmiddels is ontbonden, dient feitelijk ook uitdeling aan de aandeelhouders en andere rechthebbenden plaats te vinden, wanneer daarvoor nog middelen aanwezig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient de curator in het faillissement van [naam besloten vennootschap] alle activa te gelde te maken, gelet op de belangen van de concurrente schuldeisers (rentevorderingen), eventuele andere (niet verifieerbare) schuldeisers en de aandeelhouders na afwikkeling van het faillissement. Dit klemt te meer nu aandeelhouder [aandeelhouder] zijn schuld aan [naam besloten vennootschap] heeft voldaan, maar de schulden van aandeelhouders [appellant 1] en [appellant 2] (nog) niet zijn voldaan. Daarnaast heeft ook [naam dochter appellant 1] , familielid van de heren [appellanten] , een schuld aan [naam besloten vennootschap] . Afwikkeling van het faillissement van [naam besloten vennootschap] en daarmee het staken van het incasseren van voornoemde vorderingen op de familie [appellanten] leidt tot een selectieve inning van de debiteuren, hetgeen niet in belang van de schuldeisers en (alle) aandeelhouders is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het verzoek van [appellant 1] om de curator aan te sturen over te gaan tot beëindiging van het faillissement van [naam besloten vennootschap] toe te wijzen.
3.5.
De rechtbank zal, opnieuw rechtdoende, het verzoek van [appellant 1] , om de curator te bevelen over te gaan tot beëindiging van het faillissement van [naam besloten vennootschap] , afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart [appellant 2] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
4.2.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 18 februari 2019, voor zover het de niet-ontvankelijkheid van [appellant 1] betreft, en doet in zoverre opnieuw recht:
4.3.
wijst het verzoek van [appellant 1] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. Verspui en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.