5.1.De stelling van belanghebbende dat [A B.V.] beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank zonder eerst een bezwaarschrift in te dienen en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep als bedoeld in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan het Hof niet volgen. Deze stelling gaat er immers aan voorbij dat [A B.V.] als (derde-)belanghebbende deelneemt aan het geding zoals bedoeld in artikel 8:26, lid 1, Awb.
5.2.1.Ingevolge artikel 8:26, lid 1, Awb, kan de bestuursrechter ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
5.2.2.In dit verband volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020, ECLI:NL:2020:467, BNB 2020/66:
“2.4.1 Belanghebbende bij een beschikking is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 Awb). Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1:2 Awb volgt dat daarbij in de eerste plaats moet worden gedacht aan de geadresseerde van het besluit, dat wil zeggen degene tot wie het besluit is gericht.
2.4.2Artikel 24, lid 3, Wet WOZ bepaalt dat een beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet WOZ wordt bekendgemaakt aan zowel degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ) als aan degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt (artikel 24, lid 3, letter b, Wet WOZ). Opmerking verdient dat deze bepaling de heffingsambtenaar niet verplicht om een beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ te nemen ten aanzien van een gebruiker als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter b, Wet WOZ indien die gebruiker geen belang heeft bij die beschikking. De heffingsambtenaar kan volstaan met het toezenden van een afschrift van de beschikking die is genomen ten aanzien van de gerechtigde als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ.
2.4.3Zoals de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dient te worden aangenomen dat eenieder aan wie een te zijnen aanzien genomen WOZ-beschikking bekend is gemaakt, bij die beschikking en dus bij de daarin vastgestelde waarde een belang heeft.”
5.2.3.Uit artikel 24, lid 3, onderdeel a, Wet WOZ en hetgeen onder 5.2.2 is overwogen volgt, dat aan een eigenaar van een onroerende zaak een WOZ-beschikking bekend wordt gemaakt en dat aangenomen moet worden dat de eigenaar als belanghebbende kan worden aangemerkt.
5.2.4.Aangezien [A B.V.] als eigenaar van de woning conform artikel 24, lid 3, onderdeel a, Wet WOZ, een WOZ-beschikking voor de woning uitgereikt heeft gekregen, merkt het Hof haar aan als belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26, lid 1, Awb in verbinding met artikel 1:2, Awb. Daarvan uitgaande heeft de Rechtbank [A B.V.] terecht als (derde) belanghebbende zoals bedoeld in artikel 8:26, lid 1, Awb, in de procedure betrokken.