In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweersters] en de gemeente zijn vanaf medio 2015 verwikkeld in een geschil over de terugbetaling door [verweersters] van een door hen van de gemeente ontvangen bedrag van circa € 21.000.000,--. Dit bedrag heeft de gemeente aan [verweersters] betaald met het oog op het, onder bepaalde afspraken en voorwaarden, verwerven van de opstalrechten en de opstallen op het bedrijfsterrein van [verweersters]
(ii) In 2016 heeft de gemeente een bodemprocedure tegen [verweersters] en hun bestuurders aanhangig gemaakt (hierna: de bodemzaak). Daarin heeft zij onder meer terugbetaling gevorderd van wat zij naar haar mening te veel heeft betaald aan [verweersters]
(iii) In haar tussenvonnis in de bodemzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat [verweersters] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verbintenissen uit de met de gemeente gesloten overeenkomsten.
(iv) Vervolgens heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door de gemeente geleden schade. Zij dienden zich daarbij te beperken tot de vraag wat de schade is als gevolg van de door de rechtbank vastgestelde toerekenbare tekortkoming en in het bijzonder of die schade kan worden vastgesteld op € 6.600.000,--. Voor het geval de schade niet zou kunnen worden begroot op dat bedrag, overwoog de rechtbank een of meer deskundigen te zullen benoemen.
(v) De rechtbank overwoog voorts niet toe te komen aan beoordeling van de andere grondslagen (toerekenbare tekortkoming door het achterhouden van cruciale informatie en het onjuist informeren van de gemeente, ongerechtvaardigde verrijking, en bedrog althans dwaling). De op deze grondslagen ingestelde vordering brengt verlaging van de koopsom dan wel schadevergoeding mee, die bij alle grondslagen op gelijke wijze wordt vastgesteld, aldus de rechtbank.
(vi) Partijen hebben beiden geconcludeerd dat de schade als gevolg van de door de rechtbank vastgestelde tekortkoming van [verweersters] niet op € 6.600.000,-- kan worden begroot. Verder hebben zij, voor het geval de rechtbank tot benoeming van deskundigen zou overgaan, zich uitgelaten over de personen van deskundigen en mogelijke vragen aan hen. De gemeente heeft daarnaast, op verzoek van de rechtbank, een taxatie van DTZ Zadelhoff in het geding gebracht, waarin – in opdracht van de gemeente – onder andere de waarde van de opstalrechten en opstallen voorafgaand aan de koop is gewaardeerd.
(vii) In haar daarop volgende eindvonnis is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de gemeente heeft gedwaald op grond van een onjuiste voorstelling van zaken door [verweersters] en dat deze dwaling partiële vernietiging van de overeenkomsten en aanpassing van de koopsom rechtvaardigt. Zij heeft [verweersters] veroordeeld tot betaling aan de gemeente van € 6.974.000,--. Zij heeft dit bedrag vastgesteld op basis van het rapport van DTZ Zadelhoff. Zij heeft haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
(viii) Na betekening van het eindvonnis is de gemeente begonnen met de tenuitvoerlegging van het vonnis.
(ix) [verweersters] hebben hoger beroep ingesteld.
2.2.1In deze kortgedingprocedure hebben [verweersters] gevorderd de gemeente te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het in de bodemzaak gewezen eindvonnis en, nu een aanvang is gemaakt met de tenuitvoerlegging, deze te schorsen, totdat in het door [verweersters] ingestelde hoger beroep een in kracht van gewijsde gegaan arrest zal zijn gewezen. Daaraan hebben zij, voor zover in cassatie van belang, ten grondslag gelegd dat de vonnissen in de bodemprocedure evidente fouten bevatten, nu de rechtbank in haar eindvonnis (i) is teruggekomen van een bindende eindbeslissing (hierna: de spoorwisseling) en in verband daarmee een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven, (ii) de berekening van het nadeel van de gemeente heeft begroot overeenkomstig het rapport van DTZ Zadelhoff, waarop [verweersters] niet bedacht behoefden te zijn en (iii) niet is ingegaan op het gemotiveerde verweer van [verweersters] tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voorts hebben zij betoogd dat een belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen.
2.2.3Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd.Het heeft de gemeente verboden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het eindvonnis van de rechtbank, en heeft de tenuitvoerlegging daarvan geschorst. In rov. 5.3 heeft het hof vooropgesteld dat geen grief is gericht tegen de door de voorzieningenrechter gehanteerde maatstaf (misbruik van bevoegdheid) en dat dus ook het hof met toepassing van deze maatstaf zal beslissen. Vervolgens heeft het overwogen dat de rechtbank in de bodemzaak [verweersters] heeft verrast door de spoorwisseling en laatstgenoemden niet meer in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover en over de gevolgen daarvan uit te laten, waardoor [verweersters] ten minste in processueel opzicht zijn benadeeld (rov. 5.9-5.10). Daarop volgend heeft het hof overwogen:
“5.12 Naar het voorlopig oordeel van het hof vormen de juridische spoorwisseling onder de geschetste omstandigheden en het achterwege laten van een gemotiveerde beslissing op het verweer tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zeker in onderling verband en samenhang beschouwd, evidente juridische misslagen.