Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [de vrouw] tegen [de man] inzake de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat J.C. Zevenberg, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De man was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waarbij verwezen werd naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant en het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [de vrouw] verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.