“in aanmerking nemende:
dat[de man] sinds 1978 in het rundveebedrijf van zijn ouders werkzaam is geweest;
dat[de man] sinds 1985 in samenwerkingsverband met zijn ouders, het bedrijf mede voor eigen rekening en risico heeft uitgeoefend;
dat[de man], met het oog op de bedrijfscontinuïteit, op 27 oktober 1989 het bedrijf van zijn ouders heeft overgenomen onder voorwaarden waarbij een lonende exploitatie mogelijk zou zijn;
datdeze bedrijfsoverdracht is vastgelegd bij notariële akte, verleden door notaris mr. [notaris] te [plaats] de dato 30 oktober 1989;
dathet [de vrouw] bekend is dat dit vervreemdingsbeding een beperking oplevert met betrekking tot haar voortzettingsrechten ten aanzien van de in economische eigendom ingebrachte onroerende zaken;
dat[de man] naast de bestaande agrarische activiteiten, een paardenhouderij en hoefsmederij is opgestart;
dat[de vrouw] sedert 1990 in het bedrijf van [de man] werkzaam is;
dat[de vrouw] op basis van gelijkwaardigheid werkzaamheden verricht ten behoeve van voornoemd bedrijf van [de man];
dattot deze werkzaamheden alle voorkomende werkzaamheden behoren, waaronder begrepen het mede bepalen van het ondernemersbeleid, het aangaan van rechtshandelingen en het nemen van ondernemersbeslissingen, alles voor zover zulks past binnen het doel van de bedrijfsuitoefening;
dat[partijen] vanaf 1 januari 2003 het bedrijf van [de man] voor gezamenlijk rekening en risico exploiteren;
datdit samenwerkingsverband is aangegaan uit overwegingen van een evenwichtige bedrijfsuitoefening en -ontwikkeling, in het bijzonder voor de besturing van het bedrijf en de noodzakelijke arbeidskracht;
datde rechtsverhouding die tussen [partijen] mede door deze overeenkomst tot stand is gekomen, hoofdzakelijk wordt beheerst door het streven naar bedrijfscontinuïteit;
(…)
Inbreng
Artikel 4
(…)
A. door [de man]:
1. alle roerende zaken en vermogensrechten, waaronder eventueel aanwezige goodwill, zoals opgenomen op en tegen de waarde vermeld op de balans per 31 december 2002 van het door [de man] tot en met die dag uitgeoefende agrarische berdrijf te [plaats] .
2. de economische eigendom van alle aan [de man] in volle eigendom toebehorende onroerende bedrijfsmiddelen, bestaande uit:
- [percelen land]
- bedrijfsgebouwen met ondergrond, aanhorigheden en cultuurgrond, staande en gelegen aan [adres] en kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer] , ter grootte van 01.19.15 ha;
- [percelen land]
- Het woonhuis met aanhorigheden ter grootte van 1.000 m², aan [adres] te [postcode] [plaats] , is uitdrukkelijk bij de inbreng uitgezonderd en blijft derhalve tot het privévermogen van [de man] behoren;
- (…)
(…)
6. De gebruiksrechten voortvloeiende uit de pachtovereenkomst (…)
7. Zijn kennis en zakelijke relaties (…) alsmede zoveel arbeid en vlijt als nodig en mogelijk is.
B. door [de vrouw]:
1. Haar kennis en zakelijke relaties (…) alsmede zoveel arbeid en vlijt als nodig en mogelijk is.
(…)
Einde van de overeenkomst
Artikel 11
De overeenkomst van vennootschap eindigt:
(…)
g. door duurzame ontwrichting van de samenwerking, welke situatie ten aanzien van de vennoten in ieder geval aanwezig wordt geacht bij scheiding van tafel en bed, bij echtscheiding en bij het metterwoon verlaten door een vennoot van de echtelijke woning.
(…)
Voorzettingsrecht
Artikel 13
(…)
4. indien de overeenkomst van vennootschap eindigt door een duurzame ontwrichting van de vennootschappelijke samenwerking heeft uitsluitend [de man] het recht het bedrijf van de vennootschap voort te zetten (…).
Verdelings- en overnemingsbeding
Artikel 14
1. De voortzettende vennoot verkrijgt krachtens verdeling het aandeel van de niet-voortzettende vennoot in alle goederen die deel uitmaken van het vennootschapsvermogen, onder de gehoudenheid de waarde van dat aandeel in geld uit te keren aan de niet-voortzettende vennoot. De verdeling vindt plaats aan het einde van het boekjaar waarin de uitoefening van het voortzettingsrecht heeft plaatsgevonden.
De waarde van het aandeel is gelijk aan de kapitaaldeelname van de niet-voortzettende vennoot in het bedrijf van vennootschap zoals die blijkt uit de balans van het bedrijf van de vennootschap op het moment van de voltrekking van de verdeling, waarbij de activa en passiva van het vennootschappelijk bedrijf worden gewaardeerd overeenkomstig de navolgende maatstaven;
a. alle bedrijfsmiddelen voor de bedrijfswaarde, maar de cultuurgronden en de bedrijfserfgrond niet lager dan de waarde daarvan in verpachte staat;
b. alle overige activa en passiva voor de boekwaarde, maar activa aangehouden ter belegging voor de directe opbrengstwaarde.”