Uitspraak
wonende te [woonplaats], Duitsland,
wonende te [woonplaats], Estland,
2.Uitgangspunten en feiten
reasonably related to its value’ moet zijn, en in de woorden van art. 2:359c BW ‘billijk’, waarmee geen andere maatstaf wordt beoogd dan die van art. 2:201a BW. Deze maatstaf vergt dat wordt voorkomen dat [verweerder] wordt gedwongen zijn aandelen aan [eiser] te leveren tegen een prijs die in overwegende mate bepaald wordt door de benadelende handelingen van [eiser] als bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van [A]. [eiser] miskent dat de formulering ‘
reasonably related to its value’ daaraan niet in de weg staat en dat die formulering strekt tot bescherming van het eigendomsrecht van de uit te kopen minderheidsaandeelhouder en niet ertoe strekt te voorkomen dat de uitkoper “te veel” zou moeten betalen. (rov. 2.16) In het tussenarrest ligt besloten dat de benadelende handelingen bij de vaststelling van de uitkoopprijs betrokken dienen te worden voor zover dat verenigbaar is met de aard en strekking van de uitkoopprocedure. (rov. 2.17)
3.Beoordeling van het middel
reasonably related”). [5] Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever voor de vaststelling van de prijs van aandelen in een uitkoopprocedure anderszins een bepaald waardebegrip of een bepaalde wijze van waardevaststelling voor ogen heeft gestaan. [6] De rechter komt bij de keuze voor een waardebegrip of een wijze van waardevaststelling vrijheid toe. De aard en de strekking van art. 2:201a BW verzetten zich dan ook niet ertegen dat de rechter, met het doel te komen tot een reële en redelijke vergoeding, bij het vaststellen van de prijs van de over te dragen aandelen, abstraheert van de gevolgen van handelingen van de uitkopende aandeelhouder die hebben plaatsgevonden voor de in art. 2:201a lid 5 BW bedoelde dag en die de waarde van de aandelen ten nadele van de uit te kopen aandeelhouder(s) hebben verminderd.
4.Beslissing
6 november 2020.