Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 februari 2019. De verdachte, geboren in 1979, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van sealbags met amfetamine en het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat de klacht over de redelijke termijn in de cassatiefase gegrond was. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden naar acht maanden en twee weken. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.