ECLI:NL:HR:2020:1729
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag parkeerbelasting en diplomatiek verkeer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 mei 2019, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, een diplomatiek ambtenaar gedetacheerd door Bulgarije, stelde dat hij op grond van zijn diplomatieke status vrijgesteld was van deze belasting. De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag betwistte dit en voerde aan dat de parkeerbelasting een heffing is die valt onder de uitzonderingen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof de juiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de naheffingsaanslag. De Hoge Raad bevestigde dat de parkeerbelasting niet uitsluitend kan worden gezien als een retributieve vergoeding voor diensten, maar ook als een instrument voor parkeerregulering. Dit betekent dat de vrijstelling voor diplomatiek ambtenaren niet kan worden ontzegd op basis van de uitzonderingen in het Verdrag van Wenen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. De proceskosten werden niet toegewezen.
Deze uitspraak benadrukt de interpretatie van internationale verdragen en de toepassing van belastingwetgeving in het kader van diplomatiek verkeer. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de reikwijdte van belastingvrijstellingen voor diplomatiek personeel.