Uitspraak
verblijvende te [woonplaats],
gevestigd te Utrecht,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene, die lijdt aan de ziekte van Huntington, had een verzoek ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerdere machtiging. De rechtbank Noord-Holland had op 1 april 2020 een machtiging verleend tot voortgezet verblijf, maar de vraag was of dit verzoek ontvankelijk was, gezien de termijnoverschrijding. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de machtiging tot opname en verblijf tot en met 1 oktober 2020 vernietigd moest worden en dat de Hoge Raad de machtiging tot en met 17 augustus 2020 moest verlenen.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet in de weg stond aan de verlening van de machtiging, mits aan de voorwaarden voor verlening werd voldaan. De rechtbank had echter de periode waarin betrokkene zonder rechterlijke machtiging was opgenomen, moeten in mindering brengen op de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de geldigheidsduur van de machtiging tot voortgezet verblijf en bepaalde dat deze had gegolden tot en met 17 augustus 2020. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak en de wetgeving omtrent de Wzd.