Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Aangezien deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 oktober 2018, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De zaak betreft de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een verknochtheid van zaken voor de bepaling van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht ten onrechte had verworpen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover.
De Hoge Raad heeft de immateriële schade vastgesteld op € 2.500, waarbij de wettelijke rente over deze schade gaat lopen vier weken na de uitspraak van de Rechtbank en vier weken na de uitspraak van de Hoge Raad. Tevens is de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.