In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van Donex Shipping and Forwarding B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de geldigheid van verordening (EG) nr. 91/2009, die antidumpingrechten instelt op ijzeren en stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit China. De Hoge Raad heeft eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 9 juli 2020 zijn beantwoord in het arrest Donex. Het Hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de geldigheid van de verordening kunnen aantasten.
De Hoge Raad heeft de middelen van Donex beoordeeld. Middel I, dat betoogde dat de verordening ongeldig moest worden verklaard wegens schending van de Basisverordening, faalde omdat de Commissie bij de vaststelling van de verordening in 2009 niet is uitgegaan van een te hoge dumpingmarge. Middel II, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof over de intrekking van antidumpingmaatregelen, faalde eveneens. De Hoge Raad concludeerde dat de Commissie geen terugwerkende kracht aan de intrekking van de maatregelen heeft verleend, wat in overeenstemming is met het oordeel van het Hof van Justitie.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.