In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vader is geboren in 1940, heeft twee zonen en is sinds 1994 weduwnaar. Hij is overleden in november 2018, toen dit cassatieberoep reeds was ingesteld. De oudste zoon heeft in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de vader de cassatieprocedure voortgezet. Verweerder in cassatie onder 1 is de jongste zoon, verweerder in cassatie onder 2 is sinds 1998 de levenspartner van de jongste zoon.
(ii) De vader was afkomstig uit een vermogende familie. In ieder geval sinds het overlijden van zijn echtgenote in 1994 bepaalde en regelde de vader zijn financiële zaken zo veel mogelijk zelf, maar hij had van oudsher relatief weinig financieel inzicht, financieel overzicht en financiële interesse. De vader maakte daardoor forse schulden. Ook had de vader gezondheidsproblemen door suikerziekte, auto-ongelukken en toenemende ouderdom. In 2007 is na gezamenlijk overleg tussen zijn beide zonen bij de kantonrechter te Den Haag een verzoek tot onderbewindstelling ter bescherming van het vermogen van de vader ingediend. Dat verzoek is kort voor de mondelinge behandeling daarvan om praktische redenen weer ingetrokken.
(iii) In de periode van 1998 tot medio 2012 trokken de vader en de jongste zoon en diens partner zeer nauw met elkaar op. Zij woonden in die periode op diverse adressen bij elkaar in de buurt in Den Haag en in Frankrijk. De jongste zoon en zijn partner hielpen de vader ook met zijn persoonlijke verzorging, met zijn medische problemen en met (een deel van) zijn financiële zaken. De vader had meerdere bankrekeningen, met bijbehorende bankpassen, die hij zelf gebruikte. De jongste zoon kon via internetbankieren mede beschikken over de betaalrekening van de vader bij de Rabobank (hierna: de Rabobankbetaalrekening), die administratief gekoppeld was aan zijn eigen betaalrekening. Hij verrichtte via het internet betalingen voor de vader. De jongste zoon en zijn partner hebben daarnaast, tot in ieder geval 2008, grote bedragen aan de vader voorgeschoten wegens diverse door de vader gemaakte schulden in Nederland en in Frankrijk. Verder deden de vader en de jongste zoon en diens partner over en weer diverse kleinere uitgaven voor elkaar en verrekenden zij een en ander later zo nodig of zo mogelijk weer. In deze periode had de vader weinig contact met de oudste zoon.
(iv) Op initiatief van de jongste zoon en zijn partner heeft de vader in de periode van 2004 tot en met 2006 diverse schuldbekentenissen ondertekend waarbij de vader heeft verklaard bedragen van de jongste zoon en diens partner te leen te hebben ontvangen. Het gaat daarbij in deze procedure om vier schuldbekentenissen uit rentedragende geldleningen voor in totaal € 238.685,50 in hoofdsom.
(v) In 2002 hebben de jongste zoon en zijn partner uit privévermogen een toen nog vervallen landhuis in Frankrijk gekocht (hierna: het landhuis). Van 2002 tot en met 2008 hebben zij het landhuis gerenoveerd. Zij gebruikten het landhuis als tweede woning naast hun woning in Den Haag. De vader was enthousiast over deze renovatie en de locatie van het landhuis en verbleef, al dan niet samen met andere gasten, dikwijls bij de jongste zoon en diens partner in het landhuis.
(vi) In maart 2008 kregen de vader en de jongste zoon en diens partner te horen dat een vermogende tante van de vader uit Zwitserland was overleden en dat de vader een groot legaat zou ontvangen (hierna: het Zwitserse legaat). In maart 2008 had de vader geen relevant eigen vermogen meer. De vader ontving ongeveer € 2.030,-- netto per maand aan AOW en pensioen en moest voor zijn door de jongste zoon en diens partner geregelde huurappartement in Den Haag ongeveer € 1.100,-- per maand aan huur betalen, exclusief energiekosten en andere vaste lasten.
(vii) In mei 2008 heeft de vader op initiatief van de jongste zoon en diens partner een vijfde schuldbekentenis aan hen uit rentedragende geldlening ondertekend voor € 348.300,- in hoofdsom.
(viii) Op 2 september 2008 heeft de vader een door de jongste zoon en diens partner opgestelde onderhandse verklaring ondertekend, waarin de vader, samengevat weergegeven, verklaart dat hij een groot aantal van zijn meubels en schilderijen in bruikleen geeft aan de jongste zoon voor het landhuis, dat “na een jarenlange restauratie voltooiing nadert” en voorts:
(ix) De vader heeft in de periode van september 2008 tot december 2009 het hiervoor onder (vi) bedoelde Zwitserse legaat in vijf gedeelten ontvangen op zijn Rabobankbetaalrekening, in totaal € 960.171,99. Kort voor of na de ontvangst van deze vijf deelbedragen zijn vanaf de Rabobankbetaalrekening betalingen gedaan aan de jongste zoon en zijn partner. Ook werd in oktober 2008 een bedrag van € 150.000,- (in drie deelbetalingen van € 50.000,-) overgeboekt van de Rabobankbetaalrekening van de vader naar een Franse bankrekening van de vader met de vermelding “[landhuis] voorschot verbouwing”. In december 2009 bedroeg het banksaldo van de vader op zijn Rabobankbetaalrekening € 1.745,15 debet, en was dus het gehele bedrag van het Zwitserse legaat weer van die rekening verdwenen.
(x) Vanaf 2008 en 2009 is de renovatie van het landhuis van de jongste zoon en zijn partner, na inschakeling van een Franse architect en een Franse hoofdaannemer, in sneller tempo dan voorheen voltooid. Daarbij hebben de jongste zoon en zijn partner in een aanbouw op de begane grond een gelijkvloers appartement met eigen badkamer voor de vader laten bouwen, naar de wensen van de vader. Het appartement werd ingericht met eigen meubels van de vader, opdat hij zijn oude dag zo veel en zo comfortabel mogelijk bij de jongste zoon en diens partner in het landhuis zou kunnen doorbrengen. De vader heeft tot medio 2012 aldus jaarlijks ook lange perioden bij de jongste zoon en diens partner in het landhuis doorgebracht.
(xi) In 2012 verslechterde de gezondheidstoestand van de vader verder en overleed de moeder van de vader. De nalatenschap van vaders moeder bleek negatief. De vader bleek toen bovendien nog een opeisbare schuld uit 1992 aan zijn broers en zusters te hebben van (in 1992 in hoofdsom) fl. 225.000,-- (overeenkomend met € 102.100,55). De vader heeft zich toen voor financieel advies en hulp tot de oudste zoon gewend. Die laatste heeft in de boekhouding van de vader onder meer de diverse overboekingen in de periode 2008-2009 aangetroffen, waaronder overboekingen aan de jongste zoon en diens partner, waardoor eind 2009 per saldo niets meer resteerde van het Zwitserse legaat.
(xii) Als gevolg van de hiervoor onder (xi) genoemde ontwikkelingen is vanaf medio 2012 een definitieve relatiebreuk en een financieel en juridisch conflict ontstaan tussen – aan de ene kant – de vader en de oudste zoon en – aan de andere kant – de jongste zoon en diens partner. Sindsdien hielp de oudste zoon de vader met zijn financiële zaken en met zijn persoonlijke en medische verzorging in Den Haag.