Het geschil
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. Appellant stelt een vordering op geïntimeerden te hebben groot € 954.988,56. Hij is het er niet mee eens dat de rechtbank slechts een deel van die vordering heeft toegewezen. Gelet op de onderlinge samenhang zal het hof de grieven van appellant gezamenlijk behandelen.
5. Vaststaat dat geïntimeerden appellant - die een broze gezondheid heeft en over weinig zakelijk en financieel inzicht en overzicht beschikt - in de periode van 1998 dan wel 1999 tot medio 2012, deels in Frankrijk deels in Nederland, hebben geholpen met zijn persoonlijke verzorging, zijn medische problemen en een deel van zijn financiële zaken. De jongste zoon verrichte - daartoe gemachtigd door appellant - via internetbankieren betalingen voor appellant van diens Raborekeningen.
6. Ter onderbouwing van zijn vordering van in totaal € 954.988,56 heeft appellant in eerste aanleg een overzicht overgelegd waarop overboekingen van zijn Rabo betaalrekening over de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 zijn weergegeven (productie 1). Volgens appellant betreffen deze overboekingen onverklaarbare uitgaven gedaan door geïntimeerden ten faveure van zichzelf, ingegeven door de omstandigheid dat appellant in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap een bedrag van in totaal € 960.177,99 in diverse tranches had ontvangen. Tevens stelt appellant dat geïntimeerden hem na de ontvangst van het legaat uit die nalatenschap meerdere schuldbekentenissen hebben laten tekenen. Volgens appellant is hij in de zomer van 2012 van voormelde financiële uitbuiting zijdens geïntimeerden op de hoogte geraakt, omdat hij toen een schuld moest aflossen, maar bemerkte dat zijn gehele vermogen was verdwenen.
7. Geïntimeerden hebben in eerste aanleg gesteld dat zij zich vrijwel als enigen voortdurend om appellant hebben bekommerd. De oudste zoon van appellant had spaarzaam contact met appellant en was weinig bereid bijstand te verlenen als de jongste zoon, zijn broer, daarom vroeg. Volgens geïntimeerden verkeerde appellant in een financieel precaire situatie, zodat zij hem voortdurend geld moesten voorschieten. Dit alles speelde reeds lang vóór de ontvangst van het legaat van € 960.177,99. De schuldbekentenissen zijn volgens geïntimeerden opgesteld en ondertekend enerzijds vanwege de vele door geïntimeerden aan appellant voorgeschoten gelden (volgens de conclusie van antwoord onder randnummer 25 ‘vele tienduizenden euro’s’), anderzijds omdat appellant geïntimeerden dankbaar was voor de ontvangen hulp en iets wilde terugdoen. Dat laatste is volgens geïntimeerden in de vorm gegoten van de schuldbekentenis van 31 mei 2008 ten bedrage van € 348.300,-. Deze was bedoeld om betalingen van appellant aan de jongste zoon voor de komende verbouwing van het vakantiehuis van geïntimeerden in Frankrijk - in welk vakantiehuis appellant graag en veel verbleef - een rechtsgrond te geven.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de in de stukken aangevoerde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat in ieder geval de jongste zoon in de hierboven gemelde periode in belangrijke mate het financiële beleid of beheer over het vermogen van appellant voerde. Krachtens de door appellant verstrekte volmacht had de jongste zoon toegang tot in ieder geval Rabo TotaalPakket en Rabo Internetsparen op naam van appellant. Gelet op de in eerste aanleg overgelegde bankafschriften, vonden op deze wijze in ieder geval in 2008 en 2009 zeer regelmatig overboekingen plaats van de rekening van appellant naar de rekeningen van de jongste zoon, waaronder een en/of rekening met zijn partner. Hierbij ging het diverse malen om aanzienlijke bedragen.
9. Appellant legt aan zijn vordering ten grondslag: ”
De betalingen van de rekening van appellant naar de rekening van geïntimeerden (het gehele door appellant ontvangen Zwitserse legaat dat aan geïntimeerden is overgemaakt) zijn door misbruik van omstandigheden verricht, waardoor er onrechtmatig jegens appellant is gehandeld en appellant met recht nu als schadevergoeding de terugbetaling van deze onterechte betalingen kan vorderen. Anderszins kunnen deze onterechte betalingen ook op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd, dan wel op grond van het feit dat geïntimeerden via appellant ongerechtvaardigd zijn verrijkt.”
10. Het hof begrijpt hieruit dat appellant door het voeren van de onderhavige procedure uitdrukkelijk bezwaar maakt tegen de wijze waarop de jongste zoon uitvoering heeft gegeven aan de hem verstrekte volmacht, waar het betreft het bedrag van € 954.988,56 dat in 2008 en 2009 bovenop het reguliere saldo van de bankrekening van appellant is gekomen en dat medio 2012 weer compleet van die rekening bleek te zijn verdwenen.
11. Nu de jongste zoon ook in die bewuste jaren 2008 en 2009 was belast met het financieel beleid of beheer rust naar het oordeel van het hof op hem een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording omtrent voormeld afgeschreven bedrag jegens appellant.
12. De jongste zoon heeft ten aanzien van de overboekingen van in totaal € 954.988,56 van de bankrekening van appellant naar de rekening van de jongste zoon of de en/of rekening van geïntimeerden in eerste aanleg - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
- de overschrijving van € 400,- op 24 september 2009 was naar mening van de jongste zoon de maandelijkse afgesproken vergoeding voor het verblijf van appellant in het vakantiehuis van geïntimeerden en de daaraan verbonden vaste kosten;
- appellant en de jongste zoon betaalden over en weer allerlei kleine bedragen voor elkaar en verrekenden die zoals voorgeschoten etentjes, Eneco en De Telegraaf, afhankelijk van het saldo op de bankrekening van appellant en net hoe het uitkwam;
- de overboekingen op 3 september 2008 via internetbankieren van € 17.688,- en € 3.590,- van de rekening van appellant naar een bankrekening van de jongste zoon hebben vermoedelijk te maken met de door appellant gewenste bijdrage aan de verbouwing van het Franse vakantiehuis en/of met door de jongste zoon eerder afgeloste schulden van appellant;
- op 1 oktober 2008 is van de rekening van appellant € 40.000,- overgemaakt aan de jongste zoon. Dit was omdat geïntimeerden een krediet bestemd voor de verbouwing van hun huis in [woonplaats] hadden gebruikt om de grote Franse schulden van appellant af te lossen. Appellant wilde dit zelf.
- de betaling van € 14.973,65 was om de studieschuld van de jongste zoon af te betalen. Dit was een verjaardagscadeau van appellant aan de jongste zoon;
- de betalingen van € 1.860,-, € 52.969,80 en € 351.225,60 op 2 oktober 2008 en van € 50.000,- op 3 oktober 2008 naar de en/of rekening van geïntimeerden waren afbetalingen op de schuldbekentenissen wegens geldleningen;
- de drie betalingen van in totaal € 150.000,- op 2 oktober 2008 met de omschrijving [naam] voorschot verbouwing” vonden plaats op de Franse bankrekening van appellant waarover de jongste zoon niet kon beschikken;
- de vijf betalingen van in totaal € 216.400,- op 2 januari 2009 waren vermoedelijk ook afbetalingen op de schuldbekentenissen wegens geldleningen.
- de jongste zoon heeft desgevraagd geen verklaring voor de omstandigheid dat de omschrijving bij die overboekingen te weten: “som 176.400,-“ niet is te herleiden tot de bedragen van de vijf geproduceerde en door appellant getekende schuldbekentenissen.
De partner van de jongste zoon heeft onder meer het volgende verklaard:
- De betaling van € 8.500,- aan de oom van de partner van de jongste zoon op 1 oktober 2008 was de afbetaling van een lening van die oom aan geïntimeerden voor het wijnbedrijf van geïntimeerden;
- alle grote betalingen op de en/of rekening van geïntimeerden waren afbetalingen op de schuldbekentenissen voor alle grote geldbedragen die geïntimeerden appellant in de loop der jaren hadden voorgeschoten;
- geïntimeerden hebben onder meer grote bedragen betaald voor misbruik van de Franse creditcard van appellant door enkele Franse jongens. De bedragen van €108.000,- en
€ 118.000,- werden min of meer met de natte vinger bepaald.
13. Samengevat heeft de jongste zoon dan wel zijn partner ter comparitie in eerste aanleg de volgend rechtsgronden voor de hiervoor vermelde overboekingen aangevoerd:
- een (mondelinge) overeenkomst tussen appellant en de jongste zoon
- schuldbekentenissen uit rentedragende geldleningen
14. Voorts heeft de jongste zoon in eerste aanleg ten aanzien van de schriftelijke verklaring van appellant van 2 september 2008 (productie 19), waarin deze verklaart substantieel te willen bijdragen aan de verbouwing en restauratie van het Franse vakantiehuis om
“zo in dankbaarheid mijn over de laatste 10 jaar opgebouwde schulden aan mijn zoon [de jongste zoon] en aan [de partner van de jonste zoon] te vereffenen”gesteld dat dit een schriftelijke natuurlijke verbintenis betreft.
15. In eerste aanleg is ten slotte nog naar voren gebracht dat sprake was van verschuldigde betalingen:
- voor aan appellant zelf geleverde zaken of diensten
- in verband met door geïntimeerden aan appellant voorgeschoten bedragen.