ECLI:NL:GHDHA:2018:2714

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.176.873/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omvangrijke schenkingen door vader aan zoon en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de opposanten, [zoon een] en [echtgenoot van zoon een], tegen hun vader, [de vader], met betrekking tot omvangrijke schenkingen die de vader aan hen heeft gedaan. De centrale vraag is of deze schenkingen tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden. Het hof verwijst naar een eerder arrest van 14 maart 2017, waarin een bewijsopdracht aan de zijde van de vader is geformuleerd. De vader stelt dat hij onder druk is gezet door zijn zonen, terwijl de zonen betwisten dat er sprake is van misbruik. Het hof heeft getuigenverklaringen gehoord en de bewijsvoering van beide partijen beoordeeld. Het hof concludeert dat de vader niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat er geen bewijs is voor misbruik van omstandigheden. De getuigenverklaringen ondersteunen eerder de stelling van de zonen dat de vader volledig in staat was om zijn wil te bepalen en dat de schenkingen zijn gedaan uit vrije wil. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank dat oordeelde dat de schenking tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en wijst de vordering van de vader tot terugbetaling van de schenking af. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.176.873/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/444111/ HA ZA 13-0637

arrest van 21 augustus 2018

inzake
[zoon een] ,
wonende te [woonplaats] ,
opposant sub 1,
en
[echtgenoot van zoon een] ,
wonende te [woonplaats] ,
opposant sub 2,
hierna ook gezamenlijk te noemen: opposanten,
advocaat: mr. O.F.A.W. van Haperen te Rotterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde,
advocaat: mr. B.A. Boer te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest van 14 maart 2017.
Bij brief van 26 juni 2017 heeft geopposeerde verzocht om van het arrest van 14 maart 2017 tussentijds cassatie te mogen instellen.
Bij akte van 4 juli 2017 hebben opposanten bezwaar gemaakt tegen het verzoek van geopposeerde om tussentijds cassatie te mogen instellen.
Bij brief van 12 juli 2017 heeft het hof aan geopposeerde medegedeeld dat zijn verzoek om tussentijds cassatie te mogen instellen, is afgewezen.
Op 18 augustus 2017 heeft geopposeerde de leden van de dit hof: mrs. Labohm, Stollenwerck en Van der Zanden gewraakt. Voormelde raadsheren hebben tegen het wrakingsverzoek een verweerschrift ingediend. Bij beschikking van 7 november 2017 van het Gerechtshof Amsterdam is de wraking afgewezen.
Op 1 februari 2018 heeft het getuigenverhoor plaatsgevonden ten overstaan van de voltallige kamer van dit hof staande uit de leden: mrs. Stollenwerck, Labohm en Janssen.
Geopposeerde heeft op 13 maart 2018 een akte na enquête genomen.
Opposanten hebben op 10 april 2018 een akte na enquête genomen.
Het hof heeft uit de correspondentie begrepen dat partijen het niet noodzakelijk vinden dat er alsnog een mondelinge behandeling plaatsvindt nu de samenstelling van de combinatie is gewijzigd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof verwijst naar zijn rechtsoverwegingen 35 tot en met 37 van het arrest van 14 maart 2017. Het hof heeft in voormeld arrest de navolgende bewijsopdracht aan de zijde van geopposeerde geformuleerd: laat geopposeerde toe tot het leveren van bewijs dat opposanten misbruik van omstandigheden hebben gemaakt als gevolg waarvan geopposeerde in de periode van 2008 tot en met het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg is gebracht tot het doen van de gewraakte betalingen die hij zonder dat misbruik niet zou hebben verricht dan wel een deel daarvan en waarvan hij thans terugbetaling vordert.
2. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (art. 3:44 lid 4 BW) . Bij de beoordeling daarvan komt het aan op alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van die rechtshandeling. Voormelde opsomming is niet limitatief. Voorts dient er een causaal verband te zijn tussen de omstandigheden en het verrichten van de rechtshandeling. Voor het antwoord op de vraag of opposanten misbruik hebben gemaakt van de omstandigheden waarin geopponeerde verkeerde, kan ook een rol spelen of opposanten die omstandigheden hebben veroorzaakt en – indien dat het geval is – of opposanten daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Voor een beroep op vernietiging wegens misbruik van omstandigheden is niet vereist dat degene die zich op de vernietiging beroept door het aangaan van de overeenkomst is benadeeld; wel is vereist dat hij zonder het misbruik van omstandigheden de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (Hoge Raad 29-01-2017 HR:2017:95). In deze sleutel zal het hof beoordelen, of de rechtshandelingen die geopposeerde in de periode van 2008 tot en met 2012 heeft verricht en waarbij opposanten betrokken zijn, vernietigbaar zijn wegens misbruik van omstandigheden.
3. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft geopposeerde met betrekking tot misbruik van omstandigheden gesteld, dat het misbruik erin schuilt dat opposanten bij geopposeerde vertrouwen hebben opgewekt, opposanten de administratie van geopposeerde voerden, in combinatie met een zwakke gezondheid van geopposeerde.
4. Bij akte na enquête heeft geopposeerde het navolgende naar voren gebracht:
  • opposanten hebben misbruik gemaakt van de zwakke persoonlijkheid van geopposeerde, het gebrek aan financieel inzicht bij geopposeerde en hebben de omstandigheden om geopposeerde heen zo gecreëerd dat geopposeerde van hen afhankelijk werd, waardoor geopposeerde zich ook afhankelijk van hen voelde zoals blijkt uit zijn uitspraak ter comparitie op 22 november 2013: ”Ik stond als het ware met mijn rug tegen de muur. Ik tekende omdat ik dan van het gezeur af was”;
  • uit de verklaringen van de gehoorde getuigen kan de conclusie worden getrokken dat geopposeerde een moeilijke jeugd heeft gehad, waarbij enerzijds alles voor hem door derden werd verzorgd en hij zelfs daardoor bij een arts moest gaan wonen, terwijl anderzijds er veel van hem werd verwacht waartoe hij niet altijd in staat was. Afhankelijkheid versus verantwoordelijkheid. De oplossing voor dit dilemma heeft geopposeerde vervolgens gezocht in een fantasiewereld, althans een wereld die ver stond van de werkelijke wereld, waar hij zijn verantwoordelijkheden aan derden kon overlaten;
  • uit de feiten in deze zaak blijkt dat opposanten geopposeerde verzorgden en fêteerden (weliswaar van zijn eigen geld) en geopposeerde paaiden door hem te betrekken bij hun verbouwing in Frankrijk. De juiste aanpak was om van geopposeerde het volle vertrouwen te krijgen en dit vertrouwen vervolgens te misbruiken. De uitspraak van de heer [broer van geopposeerde] : “ Het ligt niet in zijn natuur om zijn hele hebben en houden weg te geven.” is dan ook veelzeggend en bewijst dat oppossanten de betalingen aan hen uit het vermogen van geopposeerde slechts door misbruik van omstandigheden hebben verkregen;
  • door het verspreiden van leugens over geopposeerde hebben opposanten getracht de familie van geopposeerde te laten vervreemden, om hierdoor ongestoord hun praktijken met betrekking tot geopposeerde te kunnen voortzetten.
Geopposeerde is van mening dat hij aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan.
5. Door opposanten is gemotiveerd verweer gevoerd tegen hetgeen geopposeerde in zijn akte na enquête heeft gesteld.
6. Opposanten stellen dat de bewijsopdracht van het hof specifiek ziet op:
  • de periode van 2008 tot 2012;
  • misbruik van omstandigheden;
  • die geopposeerde hebben gebracht tot het doen van de gewraakte betalingen (causaliteitseis);
  • zonder welk misbruik deze betalingen niet zouden zijn verricht.
Met andere woorden, geopposeerde dient de aanwezigheid van deze omstandigheden te bewijzen in bovengenoemde periode en dan ook nog het causaal verband van deze omstandigheden aan te tonen met betrekking tot de betreffende betalingen.
7. Opposanten zijn van mening dat geopposeerde niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
8. Door opposanten is voorts nog het navolgende aangevoerd:
  • zoals helaas veelvuldig in deze procedure als ook in eerste aanleg is gebeurd, worden in de processtukken feitelijke onjuistheden voorgelegd als feiten en wordt ook veel te veel informatie gecreëerd en overgelegd die niet ter zake doet;
  • vervolgens wordt in de akte onder het kopje: “In rechte staat inmiddels vast dat:” een groot aantal zogenaamde feiten geciteerd die door het hof zouden zijn vastgesteld. Nauwkeurige lezing van deze opsomming leert echter dat het hier allemaal rechtsoverwegingen betreft die (veelal ook nog uit hun verband gerukt) afkomstig zijn uit het oorspronkelijke vonnis in eerste aanleg, waar het hof dus grotendeels anders over heeft geoordeeld in het arrest. Ook dit is weer een vorm van na napleiten die geen pas geeft en die bovendien leidt tot een volstrekt onjuiste voorstelling van zaken. Het hof heeft immers in het arrest van 14 maart 2017 feiten vastgesteld die de geciteerde rechtsoverwegingen deels corrigeren;
  • de advocaat en de zoon ( [zoon twee] ) van geopposeerde schetsen een beeld dat door geen enkele verklaring of medisch bewijsstuk wordt onderbouwd;
  • geopposeerde was een academisch geschoolde man die genoot van zijn vrije leven en van de liefde die hij van opposanten ontving en hij was volledig rationeel in zijn beslissingen;
  • de broer en de zuster van geopposeerde hebben in de betreffende periode niet of nauwelijks contact gehad (de getuigen die gehoord zijn op verzoek van geopposeerde);
  • op basis van deze gedeeltelijke citaten blijkt dat beide getuigen weliswaar formeel broer en zus zijn van geopposeerde maar op zulke afstand van hun broer leefden dat zij geen enkele inzage hadden (uit eigen waarneming) in zijn geestesgesteldheid, in zijn interacties met beide zonen, zijn leefomgeving, zijn medische staat etcetera;
  • de getuigen hebben niets verklaard over eventueel misbruik van omstandigheden in de periode 2008 - 2012 die leiden tot het doen van de gewraakte betalingen;
  • er was geen sprake van een oud, krakkemikkig mannetje dat werd overheerst door een zoon en dat geen eigen wil had.
9. In rechtsoverweging 29 tot en met 37 van het arrest van 14 maart 2017 is het hof al uitvoerig ingegaan op de kern van het geschil. In rechtsoverweging 35 heeft het hof expliciet aangegeven dat op basis van de gewisselde stukken niet geoordeeld kon worden dat er sprake was van misbruik van omstandigheden met betrekking tot de betalingen die vanuit het vermogen van geopposeerde zijn gedaan. Achteraf spijt krijgen, rechtvaardigt niet om de rekening daarvan neer te leggen bij opposanten.
10. Het feit dat geopposeerde een moeilijke jeugd zou hebben gehad en hij al op jeugdige leeftijd diabetespatiënt was, is niet relevant voor de door het hof geformuleerde bewijsopdracht. Ondanks zijn gestelde moeilijke jeugd heeft geopposseerde een academische studie afgerond, is hij getrouwd, en heeft hij gewerkt.
11. De getuige [broer van geopposeerde] verklaart: ”De bewijsopdracht ken ik. Van de eigenlijke betalingen ken ik niks”. “Ik zie de familie één keer in de drie jaar.” “Mijn broer was geïnteresseerd in kunst en leefde naar mijn idee in een fantasiewereld.”
12. De getuige [de zus van geopposeerde] verklaart: ”Ik kan u er weinig over vertellen, want ik ben er niet bij betrokken geweest. Ik heb verhalen gehoord, verder niet.” “Uit eigen waarneming kan ik u niets vertellen. Onze wegen leiden niet tot elkaar.”
13. Naar het oordeel van het hof vormen de verklaringen van voormelde getuigen nog niet eens het begin van bewijs dat de rechtshandelingen in de periode van 2008 tot 2012 hebben plaatsgevonden door misbruik van omstandigheden. Ook overigens heeft het hof in de processtukken geen feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dat de rechtshandelingen hebben plaatsgevonden door misbruik van omstandigheden.
14. Het hof is van oordeel dat geopposeerde volledig uit vrije wil met opposanten in Frankrijk woonde en dat de rechtshandelingen die hij heeft verricht ten behoeve van opposanten volledig zijn instemming hadden. Het hof zal dit hierna nader toelichten.
15. In eerste aanleg is door opposanten bij conclusie van antwoord een groot aantal foto`s in het geding gebracht. Deze foto`s hebben betrekking op de woning in Frankrijk en het verblijf van geopposeerde aldaar. Zichtbaar is de aangepaste badkamer, geopposseerde op de grasmaaier, geopposeerde met vrienden tijdens een diner. Deze foto`s lijken aan te tonen dat er voor geopposeerde werd gezorgd en dat hij het er naar zijn zin had.
16. Door opposanten is eveneens een groot aantal verklaringen in het geding gebracht met betrekking tot het wel en wee van geopposeerde, ook tijdens zijn verblijf in Frankrijk.
- Door [verklaring een] en haar echtgenoot is schriftelijk verklaard: “Wij bezochten [zoon een] en [echtgenoot van zoon een] veelvuldig, zowel in Den Haag als in Frankrijk. [de vader] was dan vaak aanwezig. In Frankrijk was [de vader] bijna altijd van de partij... [de vader] bemoeide zich actief met de verbouwing van het huis en hij had vastomlijnde ideeën over de bouw en de inrichting van het huis... Wij (en dan met name [verklaring een] ) kennen [de vader] goed en wij zijn ervan overtuigd dat [de vader] meende dat hij het door hem verkregen legaat aan [zoon een] en [echtgenoot van zoon een] wilde schenken... Hij zag de schenking als enerzijds als een genoegdoening voor alle zorg en (financiële) bijstand van [zoon een] en [echtgenoot van zoon een] en anderzijds wilde hij dolgraag dat de verbouwing van het huis in Frankrijk zou worden afgerond... Die verbouwing wilde hij financieel faciliteren. [de vader] was naar onze mening volledig compos mentis en kon hij zijn wil omtrent de schenking zuiver vormen.”.
- Door [verklaring twee] is schriftelijk verklaard: “Ik ben meerdere keren voor vakanties in [plaatsnaam Frankrijk] geweest toen vader [de vader] daar ook was. De toewijding, het geduld en de vorm van de verzorging van [zoon een] en [echtgenoot van zoon een] aan vader [de vader] was zeer zorgvuldig en alleen maar in het voordeel en belang van vader... Vader vertelde dat door middel van een legaat van een tante dat de verbouwing eindelijk verder kon en volgens hem dat hij leuke ideeën had geopperd voor de verbouwing, maar hij vertelde ook dat tijdens zijn deelname aan zogenaamde bouwvergaderingen had meegepraat.”.
- Door [verklaring drie] is schriftelijk verklaard: “Tijdens deze vakanties was ook met regelmaat vader [de vader] aanwezig, die zeer trots was op het restauratieproject, en die daarin, naar hij liet blijken, een rol speelde, en zich daarmee ook actief bemoeide, in de vorm van aanwijzingen hoe hij het huis en de tuin wilde hebben. Hij genoot zichtbaar van het buiten zijn in deze omgeving en maakte een ontspannen en coherente indruk. Hij was heel druk bezig met het project... Wat mij tijdens mijn diverse vakanties in [plaatsnaam Frankrijk] is bijgebleven, is de warmte waarmee “pa” door [zoon een] en [echtgenoot van zoon een] verzorgd werd. Er heerste daar een gemoedelijke, ontspannen en warme sfeer.”.
- Door [verklaring vier] is schriftelijk verklaard: “Wij leerden hem
(Hof:geopposeerde)kennen als een intelligente, erudiete en charmante man wiens grote kunsthistorische kennis nog heel sterk was... Zijn bewustzijn was helder, een aangekaart probleem kon hij vanuit zijn intelligentie en bevattingsvermogen goed begrijpen maar de volgende dag leek hij de grote lijn niet meer te kennen. Dat hij achteraf volledig onwetend en onbewust zou zijn van belangrijke kwesties en aangegane verplichtingen zoals nu beweerd wordt is mijn inziens niet reëel... Concluderend moet mij van het hart dat tante [naam echtgenote] en ik grote bewondering hebben voor de inzet en zorg voor [de vader] van jullie over een reeks van jaren. Wij hebben dit als Oom en Tante, ervaringsdeskundige en - last but not least - als oud-psychiatrische deskundige kunnen constateren. Gezien het bovenstaande is het uitgesloten dat de inhoud van deze dagvaarding uit de koker van [de vader] komt maar hem is gesouffleerd door zijn oudste zoon [zoon twee] ... Ik heb er alle begrip voor dat [zoon twee] schrok toen bleek dat de erfenis van zijn Grootmoeder verdampt was, deze schrik heeft hij indirect wel aan zichzelf te danken door zijn Vader jarenlang te negeren en te verwaarlozen. De vraag is niet zozeer wat doet [de vader] maar wat [zoon twee] doet of volhardt hij in het “noblesse non oblige”?”.
17. Naar het oordeel van het hof volgt uit voormelde schriftelijke verklaringen dat opposanten geopposeerde met veel zorg hebben omringd en datgene voor hem hebben gedaan wat hij prettig vond. Dat wellicht niet alle investeringen in het huis in [plaatsnaam Frankrijk] verstandig zijn geweest en of geopposeerde te veel geld heeft uitgegeven, brengt op zichzelf niet met zich mede dat deze feiten ten laste van opposanten dienen te worden gebracht. Mede op basis van voormelde verklaringen en hetgeen het hof zelf ter zitting heeft waargenomen kan niet worden geoordeeld dat er misbruik is gemaakt door opposanten van omstandigheden danwel dat zij omstandigheden hebben geschapen waar zij vervolgens misbruik van hebben gemaakt. Geopposeerde was in het betreffende tijdvak klaarblijkelijk in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien en uit de overgelegde schriftelijke verklaringen kan worden afgeleid dat geopposeerde tot de gewraakte handelingen is bewogen uit eigen initiatief en vrije wil. Of het allemaal verstandig is geweest, is een andere vraag. Geopposeerde was een man die er kennelijk goed van wilde leven in een leefomgeving die hij ambieerde en aan de verwerkelijking waarvan hij wilde bijdragen. Dat laatste kostte geld maar dat komt voor rekening van geopposeerde.
18. Niet is komen vast te staan dat er sprake is van misbruik van omstandigheden, uit de bewijsmiddelen die door opposanten zijn aangedragen lijkt eerder het tegendeel te moeten volgen.

Samenvatting

19. Voor de kern van het geschil verwijst het hof naar de rechtsoverwegingen 29 tot en met 37 van zijn arrest van 14 maart 2017.
20. Hetgeen geopposeerde in zijn toelichting op de grieven heeft gesteld, vormt geen grond om het bestreden vonnis van de rechtbank van 29 januari 2014 te vernietigen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat geopposeerde op de hoogte was dan wel op de hoogte kon zijn van alle betalingen die vanaf zijn rekening zijn verricht.
21. Tot op heden is niet bewezen door geopposeerde - in de meervermelde - periode niet compos mentis was of anderszins niet in staat was zijn wil onafhankelijk en zelfstandig te bepalen. Uit de schriftelijke verklaringen die door opposanten in het geding zijn gebracht, volgt veeleer het tegendeel.
22. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op basis van hetgeen geopposeerde heeft gesteld en heeft toegelicht niet geoordeeld kan worden dat de betalingen door geopposeerde aan opposanten zonder rechtsgrond aan hen zijn gedaan. Van onrechtmatig handelen van opposanten richting geopposeerde is evenmin gebleken.
23. Voorts is het hof van oordeel dat de rechtbank de bewijslast juist tussen partijen heeft verdeeld.
24. Met betrekking tot de schenking van € 351.225,60 heeft de rechtbank geoordeeld dat die tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. Het hof verwijst naar de rechtsoverweging 4.10 tot en met 4.13 van het bestreden vonnis van 29 januari 2014, alsmede verwijst het hof naar het dictum van voormeld vonnis.
25. Opposanten hebben in hun verzetdagvaarding in appel in hun petitum expliciet gevorderd rechtsoverweging 4.12 van het vonnis van 29 januari 2014 te vernietigen en voorts hebben zij gevorderd terugbetaling van hetgeen zij op basis van het vonnis van 29 januari 2014 hebben betaald zijnde een bedrag van € 440.537,68.
26. In randnummer 104 van de verzetdagvaarding hebben opposanten gesteld dat de schenking van € 351.225,60 voor de renovatie van [plaatsnaam Frankrijk] niet tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. Zoals het hof hiervoor in rechtsoverweging 17 heeft overwogen volgt uit de door opposanten in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen alsmede hetgeen het hof ter zitting heeft waargenomen dat deze schenking niet tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. Het is de expliciete wil van geopposeerde geweest dat [plaatsnaam Frankrijk] volledig zou worden gerestaureerd. Dit is ook begrijpelijk nu geopposeerde veelvuldig gebruik maakte van het huis en daar min of meer een vaste stek had. Met betrekking tot rechtsoverweging 4.12 van het vonnis oordeelt het hof derhalve anders dan de rechtbank.

Proceskosten

27. Naar het oordeel van het hof is er sprake van een helaas volledig uit de hand gelopen familiegeschil, waarbij het er alle schijn van heeft dat geopposeerde zelf niet meer kan participeren in deze procedure. Partijen doen er verstandig aan om de scherven die aan weerszijden zijn ontstaan weer aan elkaar te lijmen. Het hof acht derhalve termen aanwezig om de proceskosten zowel in eerste aanleg als in appel te compenseren.

Beslissing

Het hof:
verklaart opposanten tot goed opposanten, en ontheft hen van de veroordelingen van het bij verstek gewezen arrest van 11 augustus 2015 van dit hof;
vernietigt het bestreden vonnis van 29 januari 2014 voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de schenking van € 351.225,60 tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en opposanten zijn veroordeeld om aan geopposeerde te betalen de somma van € 351.225,60 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2008, alsmede voor zover opposanten zijn veroordeeld in de proceskosten en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst af de vordering van geopposeerde met betrekking tot terugbetaling van de schenking van € 351.225,60 en veroordeelt geopposeerde aan opposanten terug te betalen hetgeen opposanten op basis van het vonnis van de rechtbank Den Haag aan geopposeerde hebben betaald, zijnde een bedrag van € 440.537,68 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na datum van dit arrest;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 29 januari 2014 van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en R.L.M.C. Janssen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.