ECLI:NL:HR:2020:1224

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
19/03737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van incidenteel cassatieberoep en fatale termijnen in het procesreglement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een incidenteel cassatieberoep. De eiseres, een B.V., had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het hof, terwijl de verweerders in het incident ook een incidenteel cassatieberoep hadden ingesteld. De eiseres stelde dat de verweerders niet-ontvankelijk verklaard moesten worden wegens termijnoverschrijding. De Hoge Raad heeft de procesgang in detail besproken, waarbij werd verwezen naar eerdere uitspraken en de relevante artikelen uit het procesreglement. De Hoge Raad concludeerde dat de termijn genoemd in het procesreglement niet als fatale termijn kan worden beschouwd, maar eerder als een aanwijzing voor een goede procesorde. De verweerders hadden hun incidentele cassatieberoep tijdig ingesteld, ondanks dat dit niet vóór het in het procesreglement genoemde tijdstip was gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de eiseres niet in haar procesbelang was geschaad door deze gang van zaken. De vordering van de eiseres in het incident werd afgewezen, en de verweerders werden ontvankelijk verklaard in hun incidentele cassatieberoep. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor het indienen van een verweerschrift in het incidentele cassatieberoep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03737
Datum3 juli 2020
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES in het incident,
hierna: [eiseres],
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in het incident,
hierna: [verweerders],
advocaat: A.H.M. van den Steenhoven.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/01/308451/HA ZA 16-377 van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2017;
het arrest in de zaak 200.218.743/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 mei 2019.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[eiseres] heeft een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerders] in hun incidenteel cassatieberoep wegens termijnoverschrijding ingediend.
[verweerders] hebben een verweerschrift in het incident ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerders] in het incidenteel cassatieberoep.
De advocaat van [verweerders] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] heeft op 7 augustus 2019 de procesinleiding bij de Hoge Raad ingediend.
(ii) Op de roldatum 13 september 2019 is tegen [verweerders] verstek verleend, en is de datum voor schriftelijke toelichting bepaald op 13 december 2019.
(iii) Op 15 november 2019 om 12.36 uur heeft de advocaat van [verweerders] het volgende bericht in het webportaal van de Hoge Raad geplaatst:
“Stelt zich voor partij [verweerder 1] en [verweerder 2]. Dient verweerschrift tot verwerping in. Stelt (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep in. Vraagt een datum voor schriftelijke toelichting.”
(iv) Op de roldatum 22 november 2019 zijn de advocaatstelling voor [verweerders] en de indiening van het verweerschrift en het incidentele cassatieberoep vastgesteld. De datum voor verweerschrift in het incidentele cassatieberoep is bepaald op 13 december 2019.
(v) Op de roldatum 29 november 2019 heeft [eiseres] een incidentele conclusie genomen, die strekt tot niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding van [verweerders] in hun incidentele cassatieberoep. De datum voor het verweerschrift in het niet-ontvankelijkheidsincident is bepaald op 3 januari 2020. De schriftelijke toelichtingen in de hoofdzaak zijn aangehouden.
(vi) Op 3 januari 2020 hebben [verweerders] een verweerschrift in het incident ingediend.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het incidentele cassatieberoep

3.1
[eiseres] heeft aan haar vordering dat [verweerders] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun incidentele cassatieberoep ten grondslag gelegd dat dit beroep te laat is ingesteld, gelet op het bepaalde in art. 3.1.5.5. van het procesreglement van de Hoge Raad (hierna: het Procesreglement) [1] .
3.2
Art. 3.1.5.5. van het Procesreglement luidt als volgt:
“Het bericht dat een advocaat bij de Hoge Raad het tegen een verweerder verleende verstek op de voet van artikel 418a in verbinding met artikel 142 Rv wenst te zuiveren, wordt in het webportaal geplaatst uiterlijk op een vrijdag vóór 10.00 uur. Die vrijdag dient te zijn gelegen ten minste vier weken voorafgaand aan de datum van de schriftelijke toelichting of het pleidooi indien (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep wordt ingesteld. Zuivering van het verstek kan wegens strijd met een goede procesorde worden geweigerd, bijvoorbeeld indien met die zuivering nodeloos is gewacht en door de zuivering van het verstek de gelijktijdigheid van het geven van een schriftelijke toelichting wordt verstoord.”
3.3
In een vorderingsprocedure is uitgangspunt dat de verweerder tegen wie verstek is verleend, op grond van art. 418a Rv in verbinding met art. 142 Rv de bevoegdheid heeft om, zolang de einduitspraak nog niet is gedaan, alsnog in het geding te verschijnen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten. De eisen van een goede procesorde kunnen evenwel meebrengen dat van deze bevoegdheid tot zuivering van het verstek geen gebruik meer kan worden gemaakt. [2]
De verweerder in cassatie die het verstek zuivert kan, als de stand van het geding dat nog toelaat, [3] een verweerschrift indienen en daarbij, op de voet van art. 410 lid 1 Rv, incidenteel cassatieberoep instellen.
3.4.1
Anders dan uit de tweede zin van art. 3.1.5.5. van het Procesreglement lijkt te volgen, houdt deze niet een tijdstip in waarop het verstek uiterlijk kan worden gezuiverd. Deze zin moet, in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, zo worden begrepen dat daarin slechts het moment wordt genoemd waarop, bij zuivering van het verstek terwijl al een datum voor pleidooi of schriftelijke toelichting is bepaald, nog incidenteel beroep kan worden ingesteld.
3.4.2
De wet geeft niet de bevoegdheid bij procesreglement van de wet afwijkende eisen te stellen aan de termijn waarbinnen incidenteel cassatieberoep kan worden ingesteld. [4] Het gaat in art. 3.1.5.5. van het Procesreglement dan ook niet om een fatale termijn voor het instellen van incidenteel cassatieberoep in geval van zuivering van het verstek die op straffe van niet-ontvankelijkheid in acht moet worden genomen. Het in de bepaling genoemde tijdstip is slechts een belangrijke aanwijzing dat het in strijd met de goede procesorde is indien een (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep na dat tijdstip wordt ingesteld. [5] Indien de termijn niet in acht is genomen, kan op grond van de omstandigheden van het geval worden geoordeeld dat het instellen van het incidentele cassatieberoep desondanks niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
3.5
In deze zaak was de datum voor schriftelijke toelichting bepaald op 13 december 2019. De advocaat van [verweerders] heeft het bericht dat het verstek wordt gezuiverd en incidenteel cassatieberoep wordt ingesteld in het webportaal van de Hoge Raad geplaatst op 15 november 2019 om 12:36 uur, en dus niet vóór het tijdstip dat volgt uit art. 3.1.5.5. van het Procesreglement, te weten op die datum vóór 10:00 uur. Hierdoor kwam het incidentele cassatieberoep pas op de roldatum 22 november 2019 aan de orde. [eiseres] heeft echter niet gesteld dat zij door deze gang van zaken in enig procedureel belang is geschaad. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Daar komt nog bij dat [eiseres], volgens haar eigen stelling, door een notificatie-email reeds op 15 november 2019 op de hoogte is gesteld van het hiervoor genoemde bericht van de advocaat van [verweerders] [eiseres] had vanaf dat moment, dus vier weken voorafgaand aan de voor schriftelijke toelichting bepaalde roldatum, via het webportaal van de Hoge Raad inzage in het verweerschrift, houdende incidenteel cassatieberoep. Het na het in art. 3.1.5.5. van het Procesreglement voorgeschreven tijdstip instellen van het incidentele cassatieberoep is, in de omstandigheden van dit geval, dan ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
3.6
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in het incident zal worden afgewezen. [verweerders] zijn ontvankelijk in hun incidentele cassatieberoep. [eiseres] zal een nieuwe termijn worden gegeven voor het indienen van een verweerschrift in het incidentele cassatieberoep.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- wijst de vordering in het incident af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris;
- verwijst de zaak naar de rol van 7 augustus 2020 voor verweerschrift in het incidentele cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
3 juli 2020.

Voetnoten

1.Stcrt. 2017, nr. 5928.
2.HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066, rov. 2.3.2 en HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4709, rov. 4.1.2.
3.Vgl. HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066, rov. 2.3.2.
4.Vgl. HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5752, rov. 3.4
5.Vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197, rov. 3.3.1-3.3.2.