Uitspraak
1.Procesgang en beschikking van het hof
2.Het cassatieberoep
3.Waar het in deze zaak om gaat
De procureur-generaal heeft cassatie in het belang van de wet ingesteld omdat sprake is van uiteenlopende rechterlijke uitspraken over het antwoord op de vraag of artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv (na 1 januari 2020 vernummerd tot artikel 530 lid 2 en 4 Sv) van toepassing is in deze gevallen, wanneer de klager na de beëindiging van de strafzaak een vergoeding verzoekt voor de kosten van rechtsbijstand die is verleend in een beklagprocedure.
4.De overwegingen van het hof
5.Wettelijk kader
Wettelijke bepalingen zoals deze golden ten tijde van de uitspraak van het hof
6.Beoordeling van het cassatiemiddel
(i) Zijn de kosten van de raadsman op grond van artikel 591a lid 2 (oud) Sv (wegens samenhang met de strafzaak) ook toewijsbaar in de hiervoor onder 3 beschreven situatie, waarin door de beklagrechter het beklag als bedoeld in artikel 552a Sv ongegrond is verklaard, maar de rechter in de strafzaak wel een last tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp heeft gegeven?
(ii) Hoe verhoudt zich dit tot de bijzondere regeling van artikel 591 lid 5 (oud) Sv in verbinding met artikel 591a lid 4 (oud) Sv voor vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv, nu deze beklagprocedure als een afzonderlijke, los van de strafzaak staande, zaak wordt aangemerkt?
In zijn arrest van 20 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9355 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder “de kosten van een raadsman” als bedoeld in de eerste volzin van artikel 591a lid 2 (oud) Sv zijn te verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte, welke is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.
In zijn arrest van 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191 heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 591 lid 2 en 5 (oud) Sv in verbinding met artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv specifiek voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde tweede lid van artikel 591 (oud) Sv, worden ingediend “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak”. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing in de beklagzaak. Op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 591a lid 2 (oud) Sv moet daarbij worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift.
In zijn arresten van 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756 en ECLI:NL:HR:2015:2757 heeft de Hoge Raad ten slotte overwogen dat de in artikel 591a lid 4 (oud) Sv in verbinding met artikel 591 lid 5 (oud) Sv voorziene, bijzondere procedures, zoals die van de artikelen 552a tot en met 552b Sv, zich niet daardoor kenmerken dat zij steeds zijn gekoppeld aan de strafzaak tegen de betrokkene waarin zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld.
7.Beslissing
16 juni 2020.