Uitspraak
1.Procesgang en bestreden beschikking
2.Het cassatieberoep
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, met zaaknummer 15/02948. Het betreft een verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de klaagschriftprocedure, zoals bedoeld in artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De zaak is ontstaan nadat het rijbewijs van de betrokkene was ingevorderd wegens een snelheidsovertreding. De betrokkene had een klaagschrift ingediend dat gegrond werd verklaard, maar tegen hem was een strafbeschikking uitgevaardigd. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak (ECLI:NL:HR:2013:BX5566) geoordeeld dat onder bepaalde omstandigheden een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand kan worden toegekend, zelfs als de zaak eindigt zonder veroordeling. In dit geval oordeelde de Hoge Raad echter dat de omstandigheden niet voldoende waren om een vergoeding toe te kennen, omdat de strafzaak was geëindigd met een strafbeschikking. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering mogelijk de regelgeving omtrent de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand zal herzien, wat terughoudendheid bij de toepassing van de huidige regeling rechtvaardigt. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof, dat de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard in zijn verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.