In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 28 maart 2018, met de nummers BK-17/00863 en 17/00864. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam, die betrekking hadden op beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Lansingerland voor het jaar 2016. De onroerende zaak in kwestie is gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
De belanghebbenden hebben in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat ze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 18 januari 2019 door de vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.