Uitspraak
gevestigd te Arnhem,
zetelende te Arnhem,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
12 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft Brachium B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 6 februari 2018 een uitspraak gedaan in een geschil tussen Brachium en de Provincie Gelderland. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 2 december 2016. De kern van het geschil betreft een vordering tot afgifte van bankrekeningafschriften op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Brachium stelt dat er een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad bestaat, die rechtvaardigt dat de Provincie de gevraagde informatie verstrekt. De Provincie heeft in haar verweerschrift het cassatieberoep van Brachium bestreden. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat de Hoge Raad uiteindelijk heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van Brachium niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Brachium in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.065,34, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.