Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of een creditcardmes, dat werd aangetroffen op de luchthaven in Eindhoven, kan worden aangemerkt als een blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, zoals bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wet wapens en munitie (WWM). De verdachte, geboren in 1997, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 mei 2018. De advocaat van de verdachte, W.F. Roelink, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsman heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft op 16 april 2019 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.