ECLI:NL:GHSHE:2018:2025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
20-001211-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden wapenbezit op luchthaven met creditcardmes

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis voor het voorhanden hebben van een creditcardmes op een luchthaven. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een lagere geldboete van € 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het voorhanden hebben van het mes. Het hof oordeelde dat het creditcardmes als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie moet worden aangemerkt, omdat het uiterlijk lijkt op een creditcard en daardoor de ware aard verhult. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. Het hof concludeerde dat het lex certa-beginsel niet was geschonden, omdat de wet voldoende duidelijkheid bood over de verboden gedragingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001211-17
Uitspraak : 9 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-136715-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [woonplaats verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde (voorhanden hebben van een creditcardmes op een luchthaven) veroordeeld tot een geldboete van
€ 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens de opgelegde geldboete van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Eindhoven aan boord van een luchtvaartuig of op een luchthaven, aangewezen krachtens artikel 52, vijfde lid, Wet wapens en munitie, één of meer wapen(s) van categorie I, onder 4, van de Wet wapens en munitie, te weten een creditcardmes, zijnde een blank wapen, die uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen (namelijk op een creditcard en/of (bank)pas(je)), voorhanden heeft gehad en/of vervoerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2016 te Eindhoven aan boord van een luchthaven, aangewezen krachtens artikel 52, vijfde lid, Wet wapens en munitie, één wapen van categorie I, onder 4,van de Wet wapens en munitie, te weten een creditcardmes, zijnde een blank wapen, die uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, namelijk op een creditcard, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft het creditcardmes als gadget bij de aanschaf van een ander product ontvangen. Hij heeft dit mes in zijn portemonnee gedaan en heeft het mes daarin laten zitten. Verdachte komt pas na detectie door de scanner op de luchthaven erachter dat het creditcardmes nog in zijn portemonnee zat.
Het creditcardmes is geen blank wapen en het lijkt niet op een ander voorwerp, nu het lemmet aan één zijde van het creditcardmes direct zichtbaar is.
Het lex certa-beginsel is in deze zaak geschonden, omdat de ten laste gelegde strafbepaling te vaag is geformuleerd waardoor het niet duidelijk is welk handelen of nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad (i)
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat de verdachte zich niet in meer of mindere mate ervan bewust is geweest dat hij op 23 mei 2016 (op een luchthaven) te Eindhoven het creditcardmes voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft het creditcardmes ontvangen en in plaats van zich (direct) te ontdoen van dit mes, heeft hij er welbewust voor gekozen het creditcardmes in zijn portemonnee te stoppen. Vervolgens heeft verdachte op 23 mei 2016 zijn portemonnee, met daarin het creditcardmes, naar de luchthaven te Eindhoven meegenomen. Verdachte is zich aldus in meer of mindere mate ervan bewust geweest dat hij op 23 mei 2016 op een luchthaven te Eindhoven het creditcardmes voorhanden heeft gehad.
Ad (ii)
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van verbalisant [achternaam verbalisant] , werkzaam als gecertificeerd taakaccenthouder Wet wapens en munitie en materiedeskundige Wet wapens en munitie, waaruit blijkt dat het bij de verdachte in beslag genomen voorwerp is aan te merken als een blank wapen en dat het in vorm en afmeting in ingeklapte toestand lijkt op een creditcard (een card of pasje). Door middel van vouwbewegingen kan het voorwerp tot een mes worden gevouwen. Het hof heeft uit de foto die is afgebeeld op pagina 17 van het dossier waargenomen dat het mes in ingeklapte toestand past binnen de afmetingen van de “creditcard” alsmede dat het mes qua kleurstelling gelijk is aan dat van de “creditcard”, waardoor de contouren van het mes als het ware vervagen c.q. wegvallen. Hierdoor wordt de ware aard van het voorwerp, zijnde een mes, verhuld. Naar het oordeel van het hof staat hiermee het heimelijke karakter van een zogenaamd creditcardmes vast en voldoet het aan de eisen die de Wet wapens en munitie stelt.
Ad (iii)
Het lex certa-beginsel, dat onder meer besloten ligt in artikel 7 EVRM, verlangt van de wetgever dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze de verboden gedragingen omschrijft. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de wetgever soms met het gebruik van algemene termen verboden gedragingen omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van die omschrijving vallen. Dit kan onvermijdelijk zijn, omdat niet altijd is te voorzien op welke wijze de te beschermen belangen in de toekomst zullen worden geschonden en omdat, indien dit wel is te voorzien, de omschrijvingen van verboden gedragingen anders te verfijnd worden met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en daarmee het belang van de algemene duidelijkheid van wetgeving schade lijdt.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever geen limitatieve opsomming willen geven van opvouwbare messen die ingevolge de Wet wapens en munitie verboden zijn. De memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet volledig verbod stiletto's, valmessen en vlindermessen, Stb. 2011, 447, houdt immers onder meer in:
"Opvouwbare messen die een lemmet hebben met meer dan een snijkant of die in opengevouwen toestand langer zijn dan 28 centimeter vallen onder Categorie I van artikel 2, eerste lid, Wwm en zijn daarmee absoluut verboden in Nederland. Andere opvouwbare messen zijn in beginsel geen wapen in de zin van de Wwm en dus niet verboden. Onder omstandigheden kan een dergelijk mes echter toch als een wapen in de zin van de Wwm kwalificeren."
(Kamerstukken I 2010/11, 32 206, C, p. 1-2.)
Naar het oordeel van het hof is het aangetroffen creditcardmes aan te merken als een opvouwbaar mes, nu het lemmet door middel van vouwen in het heft kan worden opgeborgen. Het creditcardmes is aldus onder omstandigheden als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie aan te merken.
Voorts wijst het hof op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet wapens en munitie, nu dit onder meer het volgende inhoudt:
“Onder 4° zijn in de eerste plaats alle bijzonder gevaarlijk en deloyaal te achten wapens gebracht, die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp. Dit kunnen zowel schietwapens als slag- en steekwapens zijn. De vermomming geschiedt in de regel als normale gebruiksvoorwerpen”
(Kamerstukken II, 1967/77, 14 413, 3, pag. 24)
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in de Wet wapens en munitie voldoende duidelijk is omschreven dat het voorhanden hebben van een mes als het onderhavige verboden is en leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het hof acht het lex certa-beginsel niet geschonden.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, op een luchthaven, aangewezen krachtens artikel 52, vijfde lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht dat het hof de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat een op te leggen straf gevolgen voor de verdachte heeft die hij nimmer ten tijde van het ten laste gelegde had kunnen overzien. Zo is het voor hem, verdachte, zeer belangrijk om een Verklaring Omtrent het Gedrag te kunnen verkrijgen zodat hij bij Defensie kan werken, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een creditcardmes op een luchthaven. Dit is een strafbaar feit waarvoor verdachte normaliter straf verdient.
Het hof acht het echter raadzaam te bepalen dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof laat in dit geval in het bijzonder in het voordeel van verdachte meewegen, dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2018, niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en ook nadien niet met politie en justitie in aanraking is gekomen en het hier kennelijk dus een eenmalig incident betreft.
Alles overziend is het hof met de verdediging van oordeel dat volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 4 juli 2016 onder CJIB nummer 8132542002648731;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 9 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.