ECLI:NL:PHR:2019:400

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
18/03822
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van een creditcardmes als blank wapen onder de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van een creditcardmes als een blank wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. De verdachte is op 23 mei 2016 op de luchthaven van Eindhoven betrapt met een creditcardmes, dat in ingeklapte toestand lijkt op een creditcard. Het hof 's-Hertogenbosch had eerder bepaald dat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd, maar het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.F. Roelink. De Hoge Raad behandelt de vraag of het creditcardmes kan worden aangemerkt als een wapen, en of de motivering van de bewezenverklaring voldoende is. De Hoge Raad concludeert dat het creditcardmes voldoet aan de criteria van een blank wapen, omdat het uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp en het een gevaarlijk karakter heeft. De uitspraak van het hof wordt bekritiseerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof niet onjuist of ontoereikend is. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het hof.

Conclusie

Nr. 18/03822
Zitting: 5 maart 2019
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 9 mei 2018 heeft het hof 's-Hertogenbosch bepaald dat aan verdachte ter zake van “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, op een luchthaven aangewezen krachtens artikel 52, vijfde lid van de Wet wapens en munitie” geen straf of maatregel wordt opgelegd. [1]
2. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte en mr. W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het
middelklaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
4. De in het arrest opgenomen bewezenverklaring is de volgende:
“hij op 23 mei 2016 te Eindhoven aan boord van een luchthaven, aangewezen krachtens artikel 52, vijfde lid, Wet wapens en munitie, één wapen van categorie I, onder 4,van de Wet wapens en munitie, te weten een creditcardmes, zijnde een blank wapen, die uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, namelijk op een creditcard, voorhanden heeft gehad.”
5. Het arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd.
i) Verdachte heeft het creditcardmes als gadget bij de aanschaf van een ander product ontvangen. Hij heeft dit mes in zijn portemonnee gedaan en heeft het mes daarin laten zitten. Verdachte komt pas na detectie door de scanner op de luchthaven erachter dat het creditcardmes nog in zijn portemonnee zat.
ii) Het creditcardmes is geen blank wapen en het lijkt niet op een ander voorwerp, nu het lemmet aan één zijde van het creditcardmes direct zichtbaar is.
iii) Het lex certa-beginsel is in deze zaak geschonden, omdat de ten laste gelegde strafbepaling te vaag is geformuleerd waardoor het niet duidelijk is welk handelen of nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad (i)
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat de verdachte zich niet in meer of mindere mate ervan bewust is geweest dat hij op 23 mei 2016 (op een luchthaven) te Eindhoven het creditcardmes voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft het creditcardmes ontvangen en in plaats van zich (direct) te ontdoen van dit mes, heeft hij er welbewust voor gekozen het creditcardmes in zijn portemonnee te stoppen. Vervolgens heeft verdachte op 23 mei 2016 zijn portemonnee, met daarin het creditcardmes, naar de luchthaven te Eindhoven meegenomen. Verdachte is zich aldus in meer of mindere mate ervan bewust geweest dat hij op 23 mei 2016 op een luchthaven te Eindhoven het creditcardmes voorhanden heeft gehad.
Ad (ii)
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1], werkzaam als gecertificeerd taakaccenthouder Wet wapens en munitie en materiedeskundige Wet wapens en munitie, waaruit blijkt dat het bij de verdachte in beslag genomen voorwerp is aan te merken als een blank wapen en dat het in vorm en afmeting in ingeklapte toestand lijkt op een creditcard (een card of pasje). Door middel van vouwbewegingen kan het voorwerp tot een mes worden gevouwen. Het hof heeft uit de foto die is afgebeeld op pagina 17 van het dossier waargenomen dat het mes in ingeklapte toestand past binnen de afmetingen van de “creditcard” alsmede dat het mes qua kleurstelling gelijk is aan dat van de “creditcard”, waardoor de contouren van het mes als het ware vervagen c.q. wegvallen. Hierdoor wordt de ware aard van het voorwerp, zijnde een mes, verhuld. Naar het oordeel van het hof staat hiermee het heimelijke karakter van een zogenaamd creditcardmes vast en voldoet het aan de eisen die de Wet wapens en munitie stelt.
Ad (iii)
Het lex certa-beginsel, dat onder meer besloten ligt in artikel 7 EVRM, verlangt van de wetgever dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze de verboden gedragingen omschrijft. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de wetgever soms met het gebruik van algemene termen verboden gedragingen omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van die omschrijving vallen. Dit kan onvermijdelijk zijn, omdat niet altijd is te voorzien op welke wijze de te beschermen belangen in de toekomst zullen worden geschonden en omdat, indien dit wel is te voorzien, de omschrijvingen van verboden gedragingen anders te verfijnd worden met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en daarmee het belang van de algemene duidelijkheid van wetgeving schade lijdt.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever geen limitatieve opsomming willen geven van opvouwbare messen die ingevolge de Wet wapens en munitie verboden zijn. De memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet volledig verbod stiletto's, valmessen en vlindermessen, Stb. 2011, 447, houdt immers onder meer in:
"Opvouwbare messen die een lemmet hebben met meer dan een snijkant of die in opengevouwen toestand langer zijn dan 28 centimeter vallen onder Categorie I van artikel 2, eerste lid, Wwm en zijn daarmee absoluut verboden in Nederland. Andere opvouwbare messen zijn in beginsel geen wapen in de zin van de Wwm en dus niet verboden. Onder omstandigheden kan een dergelijk mes echter toch als een wapen in de zin van de Wwm kwalificeren. "
(Kamerstukken I 2010/11,32 206, C, p. 1-2.)
Naar het oordeel van het hof is het aangetroffen creditcardmes aan te merken als een opvouwbaar mes, nu het lemmet door middel van vouwen in het heft kan worden opgeborgen. Het creditcardmes is aldus onder omstandigheden als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie aan te merken.
Voorts wijst het hof op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet wapens en munitie, nu dit onder meer het volgende inhoudt:
“Onder 4° zijn in de eerste plaats alle bijzonder gevaarlijk en deloyaal te achten wapens gebracht, die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp. Dit kunnen zowel schietwapens als slag- en steekwapens zijn. De vermomming geschiedt in de regel als normale gebruiksvoorwerpen ”
(Kamerstukken II, 1967/77, 14 413, 3, pag. 24)
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in de Wet wapens en munitie voldoende duidelijk is omschreven dat het voorhanden hebben van een mes als het onderhavige verboden is en leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het hof acht het lex certa-beginsel niet geschonden.”
6. Artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM) luidt, voor zover hier van belang:
“Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
1º stiletto's, valmessen en vlindermessen;
2º andere opvouwbare messen, indien:
a. het lemmet meer dan een snijkant heeft; of
b. de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is;
(...)
4º blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;
(...)."
7. In de onderhavige zaak is de vraag of sprake is van een blanke wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp. Dergelijke wapens worden ‘geheime’ wapens genoemd. Ik citeer de Memorie van Toelichting nog iets uitgebreider dan het hof [2] :
“Het zowel onder 1° als onder 4° gehanteerde begrip blanke wapens is niet gedefinieerd. Volgens Van Dale vallen hier bajonetten, lansen, zwaarden en degens onder. Het begrip zal met gezond verstand gehanteerd moeten worden zodat siervoorwerpen als briefopeners die niet als wapen bestemd zijn en voor gebruik als zodanig niet méér dan andere gebruiksvoorwerpen geschikt zijn, er niet toe gerekend behoeven te worden. Vanzelfsprekend moet worden gekeken naar de aard van het wapen. Een blank wapen verandert niet van aard wanneer het zich in de schede bevindt. Onder 4° zijn in de eerste plaats alle bijzonder gevaarlijk en deloyaal te achten wapens gebracht, die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp. Dit kunnen zowel schietwapens als slag en steekwapens zijn. De vermomming geschiedt in de regel als normale gebruiksvoorwerpen, zoals paraplu's.”
8. Ook tegenwoordig vermeldt Van Dale [3] de indertijd in de MvT vermelde bajonetten en dergelijke nog als voorbeelden bij de eerste betekenis van blank: van metaal spiegelend, blinkend. Poelman heeft zich indertijd al afgevraagd of “een zo vage omschrijving als ‘blanke wapens’ geslaagd is”. [4] Uit het citaat uit de MvT valt mijns inziens af te leiden dat de uiterlijke gelijkenis met een ander voorwerp, bijvoorbeeld een gewoon gebruiksvoorwerp als een paraplu, een balpen, een aansteker of lipsticks, zwaar weegt voor de strafwaardigheid. De toelichting gebruikt immers de woorden ‘bijzonder gevaarlijk’ en ‘deloyaal’. Dat is voor een creditcard niet anders.
9. In HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2641 heeft de Hoge Raad onder meer als volgt overwogen:
“2.2.3. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het bewijs voorts het volgende in:
"Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het bij hem aangetroffen mesje geen blank wapen, maar een vouwmes is en dat het niet lijkt op een ander voorwerp omdat het mes onmiddellijk zichtbaar is. Het mesje is daarom geen verboden wapen als bedoeld in categorie I, onder 4, van de Wet wapens en munitie.
Het hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat uit de zich in het dossier bevindende afbeelding van het inbeslaggenomen voorwerp blijkt dat het mes lijkt op een pasje (card), waarbij het lemmet geheel binnen de afmetingen van het pasje valt en vanwege de identieke kleur van pasje en lemmet niet duidelijk zichtbaar is.
(...)"
2.3.2. De memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet volledig verbod stiletto's, valmessen en vlindermessen, Stb. 2011, 447, houdt onder meer in: "Opvouwbare messen die een lemmet hebben met meer dan een snijkant of die in opengevouwen toestand langer zijn dan 28 centimeter vallen onder Categorie I van artikel 2, eerste lid, Wwm en zijn daarmee absoluut verboden in Nederland. Andere opvouwbare messen zijn in beginsel geen wapen in de zin van de Wwm en dus niet verboden. Onder omstandigheden kan een dergelijk mes echter toch als een wapen in de zin van de Wwm kwalificeren." (Kamerstukken I 2010/11, 32 206, C, p. 1-2.)
3.1. Uit de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat in art. 2, eerste lid, onder 1º en 2º, WWM niet is beoogd een limitatieve opsomming te geven van opvouwbare messen die ingevolge de Wet wapens en munitie verboden zijn. Voor zover het middel berust op de opvatting dat een opvouwbaar mes dat niet aan de criteria van art. 2, eerste lid, onder 1º en 2º, WWM voldoet, evenmin kan worden aangemerkt als een blank wapen als bedoeld in art. 2, eerste lid, onder 4º, WWM, vindt het geen steun in het recht.
3.2. Het Hof heeft het bij de verdachte aangetroffen mes – een zogenaamd creditcardmes - aangemerkt als een blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat "het mes lijkt op een pasje (card), waarbij het lemmet geheel binnen de afmetingen van het pasje valt".”
10. De aanvulling met bewijsmiddelen van het bestreden arrest van het hof bevat onder meer het volgende bewijsmiddel:
“3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2016 (p. 16-19), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Ik, werkzaam als gecertificeerd taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie en materiedeskundige Wet Wapens en Munitie, heb op 23 mei 2016 uit handen van verbalisant [verbalisant 2] een bij verdachte [verdachte] inbeslaggenomen voorwerp, met goednummer: PL27000-16-041924-1 nader onderzocht.
Het inbeslaggenomen voorwerp betreft een mes welke in vorm en afmeting, in ingeklapte toestand, lijkt op een betaalpas, creditcard niet zijnde een wapen. Het lemmet van het mes kan door middel van een vouwbeweging worden opgeklapt. Hierna kunnen de twee zijkanten naar binnen worden gevouwen waardoor er een heft ontstaat.
Daarom is het voorwerp een blank wapen welke uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.”
11. Aan het proces-verbaal van de zitting van het hof ontleen ik nog het volgende:
“Het hof wijst het verzoek om de deskundige Van Driel ter terechtzitting te horen af, omdat het daar geen noodzaak toe ziet. De deskundige is in eerste aanleg al gehoord en dat verhoor is duidelijk verwoord in het proces-verbaal van die terechtzitting. De relevante vragen zijn daar al gesteld.”
12. In eerste aanleg is een deskundige gehoord en het proces-verbaal van de politierechter van 4 april 2017 houdt onder meer in:
“De deskundige verklaart te zijn genaamd Jan van Driel, (…), van beroep gerechtelijk deskundige. De politierechter beëdigt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze de deskundige dat hij de taak als deskundige naar zijn geweten zal vervullen. De deskundige legt de belofte af.
De politierechter ondervraagt de deskundige. Daarna geeft hij de officier van justitie de gelegenheid tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De politierechter stelt de verdachte en de raadsman in de gelegenheid om de deskundige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen de verklaring van die deskundige in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
De deskundige verklaart als volgt.
Ik maak deel uit van de toetsingscommissie van de Wet wapens en munitie. Mijn deskundigheid strekt zich ook uit over messen. Ik ben vaker als deskundige opgetreden om te beoordelen of een voorwerp waarin een mes zat, onder de Wet wapens en munitie viel.
De rechter in die zaak heeft het voorwerp dat ik moest beoordelen niet als een blank wapen aangemerkt maar als een zakmes. Die uitspraak is niet gepubliceerd. Het begrip blank wapen is niet nader gedefinieerd, maar de invulling van dat begrip wordt - aldus de Memorie van Toelichting — aan het gezond verstand overgelaten.
De foto’s van het voorwerp dat bij verdachte is aangetroffen en zoals die zich in het dossier bevinden ken ik. Ik heb een exemplaar van een creditcardmes bij me. Dat toon ik nu.
De politierechter neemt waar dat het getoonde voorwerp in uitgevouwen toestand de
vorm van een mes heeft en dat het lemmet scherp is. De deskundige beaamt dit.
Het creditcardmes lijkt in mijn ogen in ingevouwen toestand niet op een wapen, maar op een creditcard. Er zijn tools waarvan een mes een onderdeel is. Een voorbeeld daarvan is de leathermantool. Ik toon nu enkele van die tools en meer in het bijzonder het daarvan deel uitmakende mes. Een scherp voorwerp valt pas onder de wapenwet als het als blank wapen kan worden aangemerkt. Messen en blanke wapens zijn twee verschillende termen. Het is niet zo dat elk mes een blank wapen is. Als een blank wapen er niet als een blank wapen uitziet, valt het voorwerp onder artikel 13 van de Wet wapens en munitie. Een creditcardmes zou onder categorie IV sub 7 van artikel 2 van de Wet wapens en munitie kunnen vallen als het voorwerp wordt meegenomen naar een plaats waar het gebruik als mes niet voor de hand ligt. De bestemming van een creditcardmes is niet om dat als een wapen te gebruiken en daarom dient dit voorwerp in mijn visie niet als wapen maar als gereedschap te worden aangemerkt.
Onder blanke wapens vallen in elk geval alle voorwerpen met dubbele snijkanten. Blanke wapens kunnen uit elk soort materiaal bestaan en moeten geschikt zijn om in het lichaam te steken, snijden of te houwen. Als het creditcardmes naast een bankpas wordt gehouden, ziet iedereen dat het creditcardmes geen bankpas is, maar evenmin zal meteen duidelijk zijn dat het om een mes gaat.
De politierechter ziet met toestemming van de officier van justitie, de verdachte en de raadsman af van verder verhoor van deskundige. Hierna neemt de deskundige in de zittingzaal plaats.”
13. Allereerst wordt in de toelichting geklaagd dat het hof Den Bosch “in een geheel vergelijkbare situatie” tot een vrijspraak is gekomen. Gedoeld wordt op een arrest van het hof Den Bosch van 4 mei 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1972. Deze klacht is gedoemd te falen. Bij kennisname van het bedoelde arrest uit mei 2018 wordt onmiddellijk duidelijk dat de vrijspraak is gebaseerd op sterk feitelijke waarderingen en nu verdere toelichting ontbreekt is niet, althans niet zonder meer sprake van een “geheel vergelijkbare situatie”. In geval daarvan wel sprake is, betekent dat bovendien niet dat in de onderhavige zaak niet anders dan vrijspraak kan volgen.
14. Dan is er de klacht dat het hof “geen enkel gewicht heeft toegekend aan het oordeel van de in het NRGD ingeschreven deskundige Ing. J. van Driel”. De deskundigheid van een ‘taakaccenthouder Wet wapens en munitie’ (zie het onder randnummer 10 geciteerde door het hof gebezigde bewijsmiddel 3) is “zelfs in aanleg niet te vergelijken met de kwaliteiten welke bij een functionaris aanwezig moet zijn alvorens in aanmerking voor inschrijving in het NRGD in aanmerking te komen”. Dit type klachten is in cassatie weinig zinvol. De toetsing in cassatie gaat immers niet verder dan de vraag of het onbegrijpelijk is dat het hof waarde heeft toegekend aan de verklaring van de taakaccenthouder. Van onbegrijpelijkheid is geen sprake. Verdergaande toetsing zou mogelijk zijn indien in feitelijke aanleg zou zijn onderbouwd dat en waarom die verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. Een klacht over het ontbreken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt bevat de schriftuur niet en zo’n klacht is gelet het verloop van de behandeling in feitelijke aanleg hier kansloos.
15. In de toelichting op de schriftuur is aangekondigd dat de raadsman de deskundige recent heeft verzocht zijn oordeel op schrift te stellen en dat het schriftelijke oordeel zal worden nagezonden. Op 20 november 2018 is een schriftelijk verslag van de deskundige inderdaad bij de Hoge Raad ingekomen. Ook hiermee kan de steller van het middel echter gelet op de aard van de cassatieprocedure zijn gelijk niet halen. Immers, dit verslag dat geen onderdeel vormt van de door het hof aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding moet buiten beschouwing blijven, zelfs al zou de inhoud volstrekt juist zijn. De Hoge Raad is nu eenmaal niet de derde feitelijke instantie.
16. Ik lees de laatste onderdelen van de toelichting op het middel zo dat zowel het oordeel van het hof dat er sprake is van een blank wapen als het oordeel dat er uiterlijke gelijkenis is met een ander voorwerp dan een wapen onjuist is.
17. In de motivering (ad ii) van het hof (zie randnummer 5 hierboven) ligt het accent op de uiterlijke gelijkenis met een ander voorwerp: (1) in vorm en afmeting in ingeklapte toestand lijkt het voorwerp op een creditcard (een card of pasje); (2) door middel van vouwbewegingen kan het voorwerp tot een mes worden gevouwen; (3) het mes past in ingeklapte toestand binnen de afmetingen van de “creditcard” alsmede dat het mes qua kleurstelling gelijk is aan dat van de “creditcard”, waardoor de contouren van het mes als het ware vervagen c.q. wegvallen. (1) en (2) baseert het hof op het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van de taakaccenthouder en (3) op de eigen waarneming. Ik wijs er op dat vermoedelijk anders dan de steller van het middel meent het hof het oordeel dus niet alleen baseert op het proces-verbaal van de taakaccenthouder, maar ook op de eigen waarneming. De conclusie van het hof is dat de ware aard van het voorwerp, zijnde een mes, wordt verhuld.
18. Aan de vaststelling dat de creditcard kan worden aangemerkt als een blank wapen besteedt het hof in de kern niet uitdrukkelijk aandacht anders dan dat het hof vaststelt dat de creditcard door vouwen een mes kan worden. Voor zover de steller van het middel wil betogen dat niet elk mes een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie is, is dat juist. Het begrip (blank) wapen in art. 2, eerste lid, Categorie I onder 4 behoeft echter niet zo worden gelezen dat daarvan slechts sprake kan zijn bij wapens in de zin van een ander onderdeel van enige categorie uit de WWM. Een dergelijke beperkte lezing zou maken dat art. 2, eerste lid, Categorie I onder 4 overbodig is. Het doet er dan niet meer toe of er sprake is van gelijkenis met een ander voorwerp, omdat toch al sprake is van een wapen.
19. De slotsom is nu dat de creditcard tevens de functie van een mes vervult en wel een mes in de ruime en taalkundige betekenis. Dat mes behoeft geïsoleerd bezien nog niet een wapen als in enige ander onderdeel van de WWM te zijn. [5] De uiterlijke gelijkenis van het mes met een creditcard maakt dat het voorwerp een blank wapen in de zin van art. 2, eerste lid, Categorie I onder 4 is. Het deloyale verhullen van de functie van een mes wordt namelijk bijzonder gevaarlijk geacht (zie randnummer 7 en 8 hierboven).
20. In het licht van de onder randnummer 9 geciteerde overweging 3.2 uit het arrest van de Hoge Raad uit 2017 is het oordeel van het hof in het bestreden arrest niet onjuist of ontoereikend gemotiveerd.
21. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Door een kennelijke misslag ontbreekt de kwalificatie in het arrest. Het middel klaagt daar niet over en ik heb de toepasselijke kwalificatie die is ontleend aan het vonnis in eerste aanleg aangevuld.
2.Kamerstukken II 1976-1977, 14413, nrs. 1-3, p.24.
3.Van Dale online (geraadpleegd 12 februari 2019).
4.H.M. Poelman, in: D.H. de Jong e.a. (red.), ‘De Wet wapens en munitie’, Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn 1989, p. 34. Hij bekritiseert overigens ook de consistentie van de toelichting op het begrip blank wapen. Zie ook H.J.B. Sackers, ‘Wet wapens en munitie’, Kluwer, Deventer 2012, p. 152-154 en 179.
5.Deze benadering sluit aan bij punt 3.11 van de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken (ECLI:NL:PHR:2017:1067) waarvoor zij steun vindt in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken I 2010/11, 32206, C, p.1-2).