Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
artikelen 114a, 114b, 120a, 120b, 130a, 176a, (...) gevangenisstraf is gesteld."
4.Beslissing
12 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van brandstichting met terroristisch oogmerk, waarbij molotovcocktails naar een moskee in Enschede werden gegooid. De feiten vonden plaats op 27 februari 2016, toen de verdachte samen met anderen molotovcocktails had gemaakt en deze naar de moskee gooide, wat leidde tot brand op een grasveld bij de moskee. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verdachte als terroristisch misdrijf onder artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht terecht was, ondanks de verdediging die stelde dat brandstichting alleen als terroristisch misdrijf kon worden gekwalificeerd als er levensgevaar voor personen of grootschalige vernielingen aan de orde waren. De Hoge Raad concludeerde dat de Nederlandse wetgever een ruime implementatie van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding had gekozen, waardoor ook brandstichting met een terroristisch oogmerk als terroristisch misdrijf kon worden aangemerkt, zelfs zonder levensgevaar of grootschalige schade. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen aanleiding was om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen.