ECLI:NL:HR:2019:1961

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/04143
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vereiste geneeskundige verklaring bij machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Rotterdam had op 17 juni 2019 een machtiging verleend op basis van een geneeskundige verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten. Betrokkene, die op dat moment in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten verbleef, had tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van betrokkene voerde aan dat de geneeskundige verklaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat er sprake was van een gecombineerde diagnose die ook psychiatrische problematiek omvatte. De Hoge Raad oordeelde dat in gevallen van een gecombineerde diagnose, een verklaring van een psychiater vereist is, naast die van een arts voor verstandelijk gehandicapten. De rechtbank had in haar oordeel niet voldoende rekening gehouden met deze vereiste, wat leidde tot een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte geneeskundige verklaring bij het verlenen van machtigingen in het kader van de Wet Bopz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04143
Datum13 december 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/574886/FA RK 19-4613 van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2019 en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Betrokkene verbleef toen op grond van een rechterlijke machtiging in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten die op grond van art. 1 lid 1, onder h, Wet Bopz is aangemerkt als zwakzinnigeninrichting en daarmee als een ‘psychiatrisch ziekenhuis’ in de zin van die wet.
(iii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgesteld en ondertekend door de geneesheer-directeur, die betrokkene daartoe heeft onderzocht. In deze verklaring is als diagnose gesteld “lichte/matige verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis, lage sociale ontwikkeling”. Daarnaast is vermeld dat bij betrokkene sprake is van “stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie, ernstige gedragsstoornissen en verstandelijke handicap” en dat de “verstandelijke handicap” de belangrijkste diagnose is.
(iv) Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet voldoet aan hetgeen de wet voorschrijft en dat, nu sprake is van een gecombineerde diagnose, een verklaring van een psychiater is vereist.
2.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“2.2. (…) Bij betrokkene is sprake van een verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis en een lage sociale ontwikkeling. Op basis van de inhoud van de geneeskundige verklaring alsmede hetgeen ter zitting door de orthopedagoog terzake deze stoornis is aangevoerd en toegelicht, acht de rechtbank zich voldoende ingelicht omtrent de aard van de stoornis.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank niet heeft gereageerd op het verweer dat, gelet op de gecombineerde diagnose, een verklaring van een psychiater is vereist. In de toelichting op de klacht wordt aangevoerd dat de geneesheer-directeur staat geregistreerd als arts voor verstandelijk gehandicapten.
3.1.2
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan in een geval waarin in de geneeskundige verklaring een gecombineerde diagnose is gesteld, voor een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis niet worden volstaan met een verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten indien de diagnose niet is beperkt tot het eigen deskundigheidsterrein van die arts, maar tevens het deskundigheidsterrein van een psychiater bestrijkt. In een zodanig geval is mede een verklaring van een psychiater vereist. [1]
Dit brengt mee dat een arts voor verstandelijk gehandicapten die constateert dat de stoornis van de geestvermogens die de te onderzoeken betrokkene het gevaar doet veroorzaken ter voorkoming waarvan de opname dient, niet uitsluitend is gelegen in een verstandelijke handicap maar ook in psychiatrische problematiek, een psychiater dient in te schakelen opdat deze de betrokkene eveneens onderzoekt. De arts voor verstandelijk gehandicapten kan ook het onderzoek geheel aan de psychiater overdragen. In een zodanig geval kan immers worden volstaan met een verklaring van een psychiater. [2]
3.1.3
In het onderhavige geval is sprake van een geneeskundige verklaring waarin een gecombineerde diagnose is gegeven, bestaande in een lichte/matige verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis en lage sociale ontwikkeling. De rechtbank heeft – vrijwel woordelijk aansluitend bij de geneeskundige verklaring - overwogen dat bij betrokkene sprake is van een verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis en een lage sociale ontwikkeling (zie hiervoor in 2.2). Vervolgens heeft de rechtbank (in rov. 2.3) overwogen dat “[d]eze stoornis” betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat uit de geneeskundige verklaring en het verhandelde ter zitting blijkt dat het gevaar bestaat dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat, zichzelf ernstig zal verwaarlozen en door zijn hinderlijk gedrag agressie van anderen tegen zichzelf zal oproepen. Uit de beschikking van de rechtbank en de overige stukken van het geding valt niet af te leiden dat de stoornis uitsluitend is gelegen in de verstandelijke handicap van betrokkene en niet mede in psychiatrische problematiek.
3.1.4
De rechtbank heeft overwogen dat zij zich, gelet op de geneeskundige verklaring en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, “voldoende ingelicht [acht] omtrent de aard van de stoornis” (zie hiervoor in 2.2) en heeft kennelijk geoordeeld dat kon worden volstaan met een onderzoek door een arts voor verstandelijk gehandicapten omdat de verstandelijke handicap in de geneeskundige verklaring als belangrijkste diagnose is vermeld. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens vaste rechtspraak, zoals hiervoor in 3.1.2 weergegeven, kan in geval van een gecombineerde diagnose zoals in deze zaak aan de orde, niet worden volstaan met een verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten, maar is (mede) een verklaring van een psychiater vereist. Dit is niet anders wanneer de verstandelijke handicap de “belangrijkste diagnose” is. [3] De klacht is dus terecht voorgesteld.
3.2
Onderdeel II behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
13 december 2019.

Voetnoten

1.HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2226, rov. 3.4.3 en HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044, rov. 3.3.3.
2.HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:682, rov 3.4 en HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:165, rov. 3.4.1.
3.Vgl. HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2044, rov. 3.3.3.