Uitspraak
verblijvende te [plaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Rotterdam had op 17 juni 2019 een machtiging verleend op basis van een geneeskundige verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten. Betrokkene, die op dat moment in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten verbleef, had tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van betrokkene voerde aan dat de geneeskundige verklaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat er sprake was van een gecombineerde diagnose die ook psychiatrische problematiek omvatte. De Hoge Raad oordeelde dat in gevallen van een gecombineerde diagnose, een verklaring van een psychiater vereist is, naast die van een arts voor verstandelijk gehandicapten. De rechtbank had in haar oordeel niet voldoende rekening gehouden met deze vereiste, wat leidde tot een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte geneeskundige verklaring bij het verlenen van machtigingen in het kader van de Wet Bopz.