Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 augustus 2017. De verdachte, geboren in 1984, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en hennepteelt in zijn woning, in strijd met de Opiumwet. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat A.P. Visser, had verschillende middelen van cassatie ingediend, waaronder een bewijsklacht over het daderschap van de verdachte en de aanwezigheid in de woning waar de hennepplantage was opgezet. Daarnaast werd er een verzoek gedaan voor het horen van getuigen en een vordering tot schadevergoeding van de huiseigenaar ingediend.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.