In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] h.o.d.n. [Y] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2018. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de voldoeningen van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor twee auto’s gedeeltelijk gegrond verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen van BPM voor auto 1 en auto 2. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar voor auto 1 gegrond verklaard, maar voor auto 2 ongegrond. De rechtbank heeft het beroep voor auto 1 ongegrond verklaard en voor auto 2 gegrond, waarbij de uitspraak van de inspecteur voor auto 2 werd vernietigd en de BPM voor auto 2 werd vastgesteld. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend en het betaalde griffierecht vergoed.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Hof heeft in een tussenuitspraak van 2 april 2020 de gemachtigde van belanghebbende geweigerd en belanghebbende in de gelegenheid gesteld een nieuwe gemachtigde aan te stellen. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van invorderingsrente en wettelijke rente over het betaalde griffierecht. Het Hof concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van invorderingsrente zonder een specifiek verzoek en dat er geen reden is voor vergoeding van rente over het griffierecht. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen beslissing bevatte over de wettelijke rente over het griffierecht. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht vergoeden.