ECLI:NL:GHARL:2020:7488

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
18/00509 en 18/00510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BPM en vergoeding van invorderingsrente en griffierechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] h.o.d.n. [Y] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2018. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de voldoeningen van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor twee auto’s gedeeltelijk gegrond verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen van BPM voor auto 1 en auto 2. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar voor auto 1 gegrond verklaard, maar voor auto 2 ongegrond. De rechtbank heeft het beroep voor auto 1 ongegrond verklaard en voor auto 2 gegrond, waarbij de uitspraak van de inspecteur voor auto 2 werd vernietigd en de BPM voor auto 2 werd vastgesteld. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend en het betaalde griffierecht vergoed.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Hof heeft in een tussenuitspraak van 2 april 2020 de gemachtigde van belanghebbende geweigerd en belanghebbende in de gelegenheid gesteld een nieuwe gemachtigde aan te stellen. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van invorderingsrente en wettelijke rente over het betaalde griffierecht. Het Hof concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van invorderingsrente zonder een specifiek verzoek en dat er geen reden is voor vergoeding van rente over het griffierecht. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen beslissing bevatte over de wettelijke rente over het griffierecht. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00509 en 18/00510
uitspraakdatum: 22 september 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] h.o.d.n. [Y]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2018, nummers AWB 17/5321 en 17/5322, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voor twee auto’s, auto 1 en auto 2.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de voldoening voor auto 1 gegrond verklaard en het bezwaar tegen de voldoening voor auto 2 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor auto 1 ongegrond verklaard en het beroep voor auto 2 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur voor auto 2 vernietigd en de BPM voor auto 2 vastgesteld. Voorts heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft bij tussenuitspraak van 2 april 2020 de gemachtigde van belanghebbende geweigerd en belanghebbende bij brief van dezelfde datum in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een nieuwe gemachtigde aan te stellen. Een afschrift van de tussenuitspraak is aan de brief gehecht. Belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd.
1.6.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende heeft op 16 februari 2017 BPM op aangifte voldaan voor auto 1. Belanghebbende heeft op 2 maart 2017 BPM op aangifte voldaan voor auto 2.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente op de voet van artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW). Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over de betaalde griffierechten.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ten eerste is in geschil of belanghebbende, zonder daartoe een specifiek verzoek te hebben gedaan, recht heeft op vergoeding van invorderingsrente op de voet van artikel 28c IW.
4.2.
Het Hof leidt uit de punten 66 en 67 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 april 2020 in de gevoegde zaken C-13/18 en C-126/18 (Sole-Mizo en Dalmandi; ECLI:EU:C:2020:292) af dat het niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel als een belastingplichtige een verzoek moet indienen om vergoeding te krijgen van gederfde rente over in strijd met het Unierecht geïnde bedragen. De omstandigheid dat een belastingplichtige zich tot de ontvanger dient te wenden ter verkrijging van invorderingsrente is niet in strijd met het Unierecht (arresten van de Hoge Raad van 3 maart 2017, nr. 16/01176, ECLI:NL:HR:2017:341, en 13 april 2018, nr. 17/01548, ECLI:NL:HR:2018:583). Naar het oordeel van het Hof is de regeling van artikel 28c IW evenmin in strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De wettelijke regeling inzake de vergoeding van nationale rente voorziet namelijk in een kortere termijn waarover rente wordt berekend en is voor belastingplichtigen dus ongunstiger dan de in artikel 28c IW opgenomen regeling voor de vergoeding van Irimie-rente. Reeds daarom is geen sprake van gelijksoortige regelingen (arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018, nr. 17/01724, ECLI:NL:HR:2018:1790). Hieruit vloeit voort dat de vraag of recht bestaat op vergoeding van invorderingsrente en of hiervoor als voorwaarde mag worden gesteld dat een verzoek wordt gedaan in een afzonderlijke procedure tegen de ontvanger aan de orde dient te worden gesteld en niet in de onderhavige procedure beoordeeld kan worden. Het standpunt van belanghebbende moet worden verworpen.
4.3.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van rente over het bedrag van het door hem bij de Rechtbank betaalde griffierecht vanaf de datum van betaling van het griffierecht aan de Rechtbank. Voor een rentevergoeding over de periode vanaf de datum van betaling van het griffierecht aan de Rechtbank, ziet het Hof geen reden. Ook het Unierecht dwingt niet tot vergoeding van dergelijke rente (zie Hoge Raad 19 april 2019, nr. 18/01623, ECLI:NL:HR:2019:623).
4.4.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, nr. 17/04504, ECLI:NL:HR:2018:2358, had de Rechtbank in haar uitspraak wel de beslissing moeten opnemen dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van die rente vanaf vier weken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan (zie rechtsoverweging 2.4.2 van het onder 4.3. genoemde arrest van de Hoge Raad).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 1.500. Afgezien van het verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten zijn in hoger beroep daartegen geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Naar het oordeel van het Hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven af te wijken van het in artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) opgenomen tarief.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 525 (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 1  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor zover daarin ontbreekt een beslissing omtrent de wettelijke rente over het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht,
– beslist dat, indien het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan,
– beslist dat, indien het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 525,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 253 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 22 september 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.