In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juni 2018. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst vernietigd en de BPM vastgesteld, maar het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM), maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van invorderingsrente zonder een specifiek verzoek te hebben gedaan. Het Hof verwees naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad, en concludeerde dat de regeling van artikel 28c Invorderingswet 1990 niet in strijd is met het Unierecht. Het Hof oordeelde verder dat de gemachtigde van belanghebbende in verschillende stadia van de procedure niet adequaat had gehandeld, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.