In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juni 2018, waarin het bezwaar tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ongegrond werd verklaard door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de BPM vastgesteld op nihil, maar het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 22 september 2020 geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van invorderingsrente en dat het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding eveneens wordt afgewezen. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in de bezwaarfase niet voldoende concrete argumenten heeft aangedragen en dat de handelwijze van de gemachtigde heeft geleid tot de noodzaak om beroep in te stellen. Het Hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen onrechtmatigheid of verwijtbaarheid aan de zijde van de inspecteur is en dat de verzoeken van belanghebbende ongegrond zijn.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.