Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2018 uitspraak gedaan over de herziening van kinderalimentatie en de verdeling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige ouder over kinderen uit verschillende relaties. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de kinderalimentatie voor hun zoon was vastgesteld op € 100,-- per maand. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank Amsterdam had eerder de alimentatie vastgesteld op € 25,-- per maand, maar de vrouw verzocht om wijziging van dit bedrag. Het hof oordeelde dat de man zijn draagkracht gelijkelijk over zijn zes kinderen moest verdelen, zonder rekening te houden met de feitelijke bijdragen die hij voor zijn andere kinderen betaalde of de financiële situatie van hun moeders. De Hoge Raad oordeelde dat het hof blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de draagkracht van de man zonder nadere motivering gelijkelijk over de kinderen te verdelen.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van alle betrokken partijen bij de vaststelling van kinderalimentatie, vooral wanneer er meerdere kinderen uit verschillende relaties zijn.