ECLI:NL:HR:2023:1480

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
22/04363
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en verdeling van draagkracht over kinderen uit verschillende relaties

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, die in cassatie is gegaan, had een onderhoudsverplichting voor zijn minderjarige dochter, die bij de vrouw woont. De rechtbank had de kinderalimentatie vastgesteld op € 129 per maand, een bedrag dat door het gerechtshof Den Haag werd bekrachtigd. De man had echter ook drie andere kinderen uit een eerdere relatie, waarvoor hij eveneens onderhoudsplichtig was. Het hof had bepaald dat van de draagkracht van de man € 75 per maand beschikbaar was voor deze drie kinderen, maar zonder dat dit bedrag was onderbouwd met concrete cijfers over zijn bijdragen aan hun kosten.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende rekening had gehouden met de belangen van de andere kinderen van de man. Volgens de vaste rechtspraak moet, wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit verschillende relaties en zijn draagkracht niet toereikend is om aan al deze verplichtingen te voldoen, het beschikbare bedrag in beginsel gelijkelijk over de kinderen worden verdeeld, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een andere verdeling rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat het hof de onderhoudsverplichting van de man voor zijn dochter had vastgesteld zonder de noodzakelijke afweging van de belangen van zijn andere kinderen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ongelijke verdeling rechtvaardigden.

Daarom heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de onderhoudsverplichtingen van ouders met kinderen uit verschillende relaties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/04363
Datum27 oktober 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/10/570905 / FA RK 19-2680 van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2019 en 2 juni 2021;
b. de beschikking in de zaak 200.299.821/01 van het gerechtshof Den Haag van 24 augustus 2022.
De man heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Het gaat in deze zaak in cassatie kort gezegd over de vaststelling van door de man te betalen kinderalimentatie voor zijn minderjarige dochter (hierna: de dochter). De dochter woont bij haar moeder, de vrouw.
2.2
De rechtbank heeft de kinderalimentatie voor de dochter vastgesteld op € 129,-- per maand. Het hof heeft deze beschikking bekrachtigd. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen.
“5.19 Ten aanzien van de onderhoudsverplichting van de man voor zijn drie kinderen uit een andere relatie, overweegt het hof als volgt. Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken gaat het hof ervan uit dat deze kinderen zijn geboren uit de bestendige relatie die de man met zijn huidige partner, de moeder van deze kinderen, heeft. Gebleken is dat de man de kinderen onlangs heeft erkend. Gelet hierop en gelet op hetgeen op de zitting in hoger beroep is besproken, acht het hof het aannemelijk dat de man ook de verwekker is van de kinderen, zodat hij ingevolge het bepaalde in artikel 1:394 Burgerlijk Wetboek ten tijde van de ingangsdatum (28 maart 2019) en daarna een onderhoudsverplichting had ten aanzien van deze kinderen. Ook heeft de man naar voren gebracht dat hij in de afgelopen jaren aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan en dat hij daar nog steeds uitvoering aan geeft, zij het in beperkte mate. De man heeft echter niet met stukken onderbouwd met welk bedrag hij maandelijks bijdraagt in de kosten van zijn drie andere kinderen. De grief van de man slaagt daarom niet en net als de rechtbank zal hel hof bepalen dat van de draagkracht van de man € 75,- per maand beschikbaar is voor de drie andere kinderen van de man, en de resterende draagkracht beschikbaar is voor [de dochter].”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 3 van het middel klaagt dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan de belangen van de andere kinderen van de man en ambtshalve had moeten onderzoeken en beoordelen wat ten aanzien van kinderalimentatie voor deze kinderen als redelijk moet worden beschouwd.
3.2
Bij de beoordeling van deze klacht dient naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] het volgende tot uitgangspunt. Wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit verschillende relaties, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen, moet het voor onderhoud beschikbare bedrag in beginsel gelijkelijk tussen die kinderen wordt verdeeld, tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte. Indien een ouder verschillende relaties is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust of kan rusten. Aldus kan de bijdrageverplichting van die andere ouder mede van invloed zijn op het voor een kind uit een eerdere of latere relatie beschikbare gedeelte van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder.
3.3
Het hof heeft het voorgaande miskend door de onderhoudsverplichting van de man tegenover de dochter vast te stellen op € 129,-- per maand en zijn onderhoudsverplichting tegenover zijn drie andere kinderen samen zonder enige berekening te bepalen op € 75, per maand. Uit de overwegingen van het hof blijken geen bijzondere omstandigheden die een dergelijke ongelijke verdeling rechtvaardigen. De overweging van het hof dat de man niet heeft onderbouwd met welk bedrag hij maandelijks bijdraagt in de kosten van zijn drie andere kinderen, waarin ligt besloten dat de man naar het oordeel van het hof mogelijk feitelijk aan zijn onderhoudsverplichting tegenover deze andere kinderen slechts beperkt uitvoering gaf, kan zonder nadere motivering de ongelijke verdeling niet dragen.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 24 augustus 2022;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
27 oktober 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314, rov. 3.3.2 en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:157, rov. 3.3.2.