Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3. Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van kinderalimentatie en de terugbetalingsplicht. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 5 april 2017 was gegeven. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De advocaat-generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De vrouw heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.