Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 mei 2016, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van (gewoonte)witwassen door middel van money transfers vanuit Nederland naar Jamaica, in strijd met artikel 420ter en artikel 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat er sprake zou zijn van een verkapte uitlevering door Nederlandse autoriteiten. Daarnaast heeft de verdachte een bewijsklacht ingediend en gewezen op de redelijke termijn in hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat van de verdachte, C. Reijntjes-Wendenburg, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.