ECLI:NL:HR:2007:AZ6646

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/101HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een verzoek tot ontzetting uit tijdelijke voogdij en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de voogdij over een in Texas geboren minderjarig kind, dat in Nederland bij pleegouders woont. De Amerikaanse rechter had de pleegouders belast met de voogdij, maar het ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht de kantonrechter in Groningen om informeel contact op te nemen met de Amerikaanse rechter over de afwikkeling van de voogdij. De kantonrechter heeft vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming gelast om een onderzoek in te stellen naar de situatie van het kind en de voogdij. De pleegouders en het LJ&R hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, maar het hof heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het LJ&R heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing van het hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het LJ&R geen belang meer heeft bij zijn cassatieberoep, omdat het door de kantonrechter gelaste onderzoek al heeft plaatsgevonden en niet heeft geleid tot een verzoek tot ontzetting uit de tijdelijke voogdij. De Hoge Raad overweegt dat de kantonrechter niet bevoegd was om ambtshalve een onderzoek door de Raad te gelasten zonder dat er een verzoek tot ontzetting was ingediend. De beschikking van de kantonrechter moet als een eindbeschikking worden aangemerkt, en niet als een tussenbeschikking. De Hoge Raad verklaart het LJ&R niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, maar wijst op het belang van de rechtsvragen die aan de orde zijn gesteld in het middel.

Uitspraak

6 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/101HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
HET LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Groningen,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. [Belanghebbende 1],
2. [Belanghebbende 2],
beiden wonende te [woonplaats],
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij brief van 10 juni 2005 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken zich gewend tot de griffie van de rechtbank, sector kanton, Groningen en de kantonrechter verzocht om informeel in overleg te treden met de rechter in Texas, Verenigde Staten van Amerika, met betrekking tot de afwikkeling van de voogdij over de minderjarige [het kind] - verder te noemen: [het kind] - geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], Texas, Verenigde Staten van Amerika.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 12 juli 2005 ten overstaan van de kantonrechter een onderhoud plaatsgevonden, waarbij belanghebbenden in cassatie (hierna: de pleegouders), [betrokkene 1], werkzaam bij verzoeker tot cassatie (hierna: het LJ&R) en [betrokkene 2] en [betrokkene 3], werkzaam bij verweerster in cassatie (hierna: de Raad) zijn verschenen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 juli 2005 ambtshalve de Raad gelast met spoed een onderzoek in te stellen teneinde een verzoek aan de civiele sector van de rechtbank Groningen voor te leggen om het LJ&R op de voet van de art. 1:327 sub b en 1:328 BW te ontzetten uit de tijdelijke voogdij dan wel een verzoek te doen aan de kantonrechter tot benoeming van een bijzonder curator op de voet van art. 1:250 BW.
Tegen deze beschikking hebben de pleegouders hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden onder rekestnummer 0500364. Het LJ&R heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden onder rekestnummer 0500402.
Bij beschikking van 3 mei 2006 heeft het hof in de zaak met rekestnummer 0500364 de pleegouders niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2005 en in de zaak met rekestnummer 0500402 het LJ&R niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2005.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft het LJ&R beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad en de pleegouders zijn in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het LJ&R in zijn cassatieberoep.
Het LJ&R heeft bij brief van 21 februari 2007 bericht dat door het Openbaar Ministerie een verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend tot ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
De onder 1 genoemde minderjarige, [het kind], is in 2002 in de Verenigde Staten van Amerika geboren uit een Nederlandse moeder en een Mexicaanse vader. Haar moeder is op 7 september 2003 in Texas doodgeschoten. Haar vader was rond die tijd in de Verenigde Staten gedetineerd en is later als illegaal vreemdeling uitgezet. De Amerikaanse rechter William C. Martin III te Wood County, Texas, heeft op 1 oktober 2003 ordemaatregelen genomen die inhouden dat [het kind] wordt geplaatst onder de voogdij van de Child Protection Services te Houston en wordt toevertrouwd aan de in Nederland wonende pleegouders, zijnde een zus van haar moeder en haar partner/echtgenoot. De pleegouders hebben de ordemaatregelen ondertekend en toegezegd dat zij samen met [het kind] zullen terugkeren om op de (vervolg)zitting van de Amerikaanse rechter te verschijnen. Bij beschikking van 11 november 2003 heeft de kantonrechter het LJ&R belast met de tijdelijke voogdij over [het kind]. Met ingang van 1 januari 2005 is de tijdelijke voogdij ingevolge art. 102 van de Wet op de jeugdzorg van rechtswege overgegaan op het Bureau Jeugdzorg Groningen.
De Amerikaanse rechter Martin heeft zich gewend tot het Nederlandse consulaat-generaal te Miami met het verzoek te bemiddelen bij de totstandkoming van contact tussen hem en de kantonrechter inzake de voogdij over [het kind]. Op 10 juni 2005 is bij de griffie van de kantonrechter een brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken binnengekomen waarin wordt verzocht informeel contact op te nemen met de rechter te Wood County. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de kantonrechter een aantal malen contact gehad met rechter Martin, die daarbij aandrong op maatregelen die ertoe zouden leiden dat de pleegouders met [het kind], zoals door hen destijds is toegezegd, op de (vervolg)zitting van de Amerikaanse rechter verschijnen. Zij heeft bij brief van 1 juli 2005 het LJ&R, de pleegouders en de Raad voor de kinderbescherming uitgenodigd voor een "onderhoud" op 12 juli 2005. Het LJ&R is daar - wegens verhindering waarvan bericht is gestuurd - niet verschenen.
Bij beschikking van 13 juli 2005 heeft de kantonrechter overwogen dat zij de Raad overeenkomstig diens suggestie verzoekt een onderzoek in te stellen teneinde een verzoek aan de civiele sector van de rechtbank Groningen voor te leggen om het LJ&R op de voet van de art. 1:327 sub b en 1:328 BW te ontzetten uit zijn tijdelijke voogdij over [het kind] dan wel een verzoek te doen aan de kantonrechter voor haar op de voet van art. 1:250 BW een bijzonder curator te benoemen. Het dictum van deze beschikking luidt:
"De kantonrechter:
gelast ambtshalve de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen met spoed een onderzoek in te stellen als hierboven is overwogen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad."
In een naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter opgemaakt rapport van 28 oktober 2005 heeft de Raad het standpunt ingenomen dat zich geen grond voordoet voor de indiening van een verzoek bij de rechtbank tot de ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij en dat hij geen aanleiding ziet de kantonrechter te verzoeken over te gaan tot de benoeming van een bijzonder curator.
Het hof heeft de pleegouders en het LJ&R niet-ontvankelijk verklaard in het zowel door de pleegouders als het LJ&R tegen de beschikking van de kantonrechter ingestelde hoger beroep. Hiertegen richt zich het middel.
3.2 Nu het door de kantonrechter gelaste onderzoek al heeft plaatsgevonden en is uitgemond in een rapport dat niet heeft geleid tot enig verzoek van de Raad aan de rechtbank tot de ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij, heeft het LJ&R geen belang meer bij zijn cassatieberoep, zodat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet evenwel aanleiding in verband met het belang van enige door het middel aan de orde gestelde rechtsvragen het navolgende te overwegen.
3.3 Het hof heeft in rov. 33 overwogen dat de beslissing van de kantonrechter een ambtshalve beslissing is en niet door een uitdrukkelijk dictum een einde heeft gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het verzochte, waaraan het hof de conclusie heeft verbonden dat hier sprake is van een (voorbereidende) tussenbeschikking.
De onderdelen 4.1-4.2 voeren hiertegen terecht aan dat dit oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft, omdat van de beschikking van de kantonrechter terstond hoger beroep openstond. Van een tussenbeschikking in een procedure tot ontzetting van het LJ&R kan reeds daarom geen sprake zijn, nu, naar uit de beschikking van de kantonrechter blijkt, een daartoe strekkend verzoek niet was gedaan, nog daargelaten dat de kantonrechter ten aanzien daarvan onbevoegd zou zijn geweest. Een ambtshalve genomen beschikking, waarin de kantonrechter de Raad gelast een onderzoek in te stellen en waarbij geen enkele (verdere) beslissing is aangehouden, moet als een eindbeschikking worden aangemerkt.
3.4 Het hof heeft in rov. 29 van zijn beschikking overwogen dat, gelet op art. 1:329 BW, de kantonrechter met haar beschikking kennelijk wenste te bewerkstelligen dat de Raad naar aanleiding van een door hem ingesteld onderzoek zou overwegen een verzoek tot ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij in te dienen. Aldus overwegende heeft het hof, naar onderdeel 4.12 met juistheid betoogt, miskend dat de kantonrechter niet bevoegd is om ambtshalve hierover een onderzoek door de Raad te gelasten. Onderdeel 4.13 voegt daaraan terecht toe dat, anders dan het hof in rov. 31 heeft overwogen, art. 810 Rv. geen toepassing kan vinden zonder dat een verzoek als voormeld met betrekking tot de minderjarige is ingediend.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het LJ&R niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A. Hammerstein, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 april 2007.