ECLI:NL:HR:2007:AZ6646
Hoge Raad
- Cassatie
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van een verzoek tot ontzetting uit tijdelijke voogdij en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de voogdij over een in Texas geboren minderjarig kind, dat in Nederland bij pleegouders woont. De Amerikaanse rechter had de pleegouders belast met de voogdij, maar het ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht de kantonrechter in Groningen om informeel contact op te nemen met de Amerikaanse rechter over de afwikkeling van de voogdij. De kantonrechter heeft vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming gelast om een onderzoek in te stellen naar de situatie van het kind en de voogdij. De pleegouders en het LJ&R hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, maar het hof heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het LJ&R heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing van het hof.
De Hoge Raad oordeelt dat het LJ&R geen belang meer heeft bij zijn cassatieberoep, omdat het door de kantonrechter gelaste onderzoek al heeft plaatsgevonden en niet heeft geleid tot een verzoek tot ontzetting uit de tijdelijke voogdij. De Hoge Raad overweegt dat de kantonrechter niet bevoegd was om ambtshalve een onderzoek door de Raad te gelasten zonder dat er een verzoek tot ontzetting was ingediend. De beschikking van de kantonrechter moet als een eindbeschikking worden aangemerkt, en niet als een tussenbeschikking. De Hoge Raad verklaart het LJ&R niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, maar wijst op het belang van de rechtsvragen die aan de orde zijn gesteld in het middel.