ECLI:NL:HR:2018:2230

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/01496
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof Den Haag inzake beschadiging van een auto door schoppen tegen de portier

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1987, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de Politierechter, waarin hij was veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto door tegen de portier te schoppen. De Politierechter had in zijn vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, wat door de verdachte werd betwist. De raadsvrouwe van de verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, waarbij zij aanvoerde dat het schoppen door de verdachte niet was bevestigd door getuigen en dat de auto mogelijk al schade had voordat het incident plaatsvond.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen, aangezien de raadsvrouwe vrijspraak had bepleit. Volgens artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de zaak niet had mogen bevestigen zonder de in artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde aanvulling van gronden. Dit leidde tot de vernietiging van het bestreden arrest en de terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om de gronden van de beslissing adequaat te onderbouwen, vooral wanneer vrijspraak is bepleit door de verdediging. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/01496
IV/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 maart 2017, nummer 22/002360-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het vonnis van de Politierechter, waarin is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, niet zonder meer had mogen bevestigen.
2.2.1.
Het mondeling vonnis van de Politierechter is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Die aantekening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De politierechter is met betrekking tot het bewezen verklaarde feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759). De politierechter heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
1. het proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Noord-Holland district Haarlemmermeer, nr. PL1100-2014054361-1, d.d. 16 mei 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 5);
2. het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Hollands Midden district Leiden, nr. PL1600-2014071070-9, d.d. 29 augustus 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 14 t/m 15);
3. het proces-verbaal Fotoblad van de politie Hollands Midden district Leiden, bevattende een viertal foto's (blz. 9 t/m 12);
alsmede de hieronder aangeduide redengevende inhoud van het volgende bewijsmiddel:
4. het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Eenheid Noord-Holland district Haarlemmermeer, nr. PL1100-2014054361-1, d.d. 16 mei 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, als de op 24 juli 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende (blz. 24):
Op 15 mei 2014 omstreeks 19:00 uur was ik onderweg naar Amsterdam. Ik reed in de auto van mijn broer, een Audi A3 voorzien van kenteken [AA-00-BB] . Ongeveer ter hoogte van Leiden / Leiderdorp heb ik een conflict gehad met een bestuurder van een Toyota Prius, als vermeld op pagina 24 t/m 25;
Nadere bewijsoverweging
Blijkens de aangifte van [betrokkene] bevond hij zich op 15 mei 2014 in de auto van Leaseplan Nederland BV (een Toyota Prius, gekentekend [CC-00-DD] ), toen verdachte tegen voornoemde auto trapte, ter plaatse van de deur bij de bestuurderskant, het voorportier. Hierdoor is volgens de aangever de deuk en lakschade in het voorportier, aan de zijde van de bestuurderskant ontstaan. Verdachte heeft ontkend tegen de auto te hebben getrapt. Hoewel in het proces-verbaal van aangifte niet wordt vermeld dat voordat verdachte tegen de auto trapte, de portierdeur aan de bestuurderskant voor onbeschadigd was, kan het naar het oordeel van de politierechter - gelet op hetgeen door aangever is verklaard en de verklaring van een onafhankelijke getuige - niet anders zijn dan dat verdachte door te schoppen tegen de portierdeur voor, aan de bestuurderskant, de schade aan die deur heeft veroorzaakt.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 15 mei 2014 te Leiderdorp opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel of ten dele toebehorende aan Leaseplan Nederland N.V., heeft beschadigd door tegen een portier te schoppen."
2.2.2.
Het Hof heeft het vonnis met overneming van gronden bevestigd, behalve wat betreft de overweging en beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer het volgende in:
"Het schoppen wordt echter ontkend door Abdain en niet bevestigd door de twee getuigen. Voorts is in de aangifte niet vermeld dat de auto voorafgaand aan het incident onbeschadigd was, zoals gebruikelijk in aangiften inzake vernieling. Niet is uit te sluiten dat de auto reeds schade had. Derhalve kan de vernieling niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard."
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde. (Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026.)
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.