In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de 30%-regeling en het 150 km criterium voor grensarbeiders. De belanghebbende, die in Duitsland woonde, had op 22 december 2011 een arbeidsovereenkomst gesloten met een werkgever in Nederland en was per 1 januari 2012 tewerkgesteld. De Inspecteur had het verzoek van de belanghebbende om toepassing van de 30%-regeling afgewezen, omdat hij niet voldeed aan het 150 km criterium, dat vereist dat de werknemer in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op meer dan 150 kilometer van de grens.
De Rechtbank had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar het Gerechtshof oordeelde dat het 150 km criterium wel van toepassing was, omdat de tewerkstelling in 2012 begon. De belanghebbende stelde in cassatie dat de beoordeling moest plaatsvinden op het moment van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, en niet op het moment van de aanvang van de tewerkstelling.
De Hoge Raad oordeelde dat de toetsing aan het 150 km criterium inderdaad moet plaatsvinden op basis van de feiten ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de Inspecteur ten onrechte het verzoek om toepassing van de 30%-regeling had afgewezen. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.